Pierce, die als achterhoede de terugtocht dekte. Zij bestond uit twee Britse nationale regimenten en een derde, geformeerd uit Spaanse overlopers in Britse dienst. Tezamen telden zij, alles mee gerekend, nog geen 700 man. Ten slotte zag de brigade zich ge noodzaakt, in een zeker landhuis de wijk te nemen, waar zij de volgende dag moest capituleren. Behalve deze krijgsgevangenen verloren de geallieerden een joo doden, 14 stukken veldgeschut, de pontons op de Caya en een groot deel der bagage. De gevluchte Portugese cavalerie had namelijk dapper meegeholpen aan het plunderen van de bagage der nog standhoudende infanterie1). De tijding der overwinning was aan het Franse hof zeer welkom, vooral ook omdat zij juist kwam ten tijde van de besprekingen in Den Haag en de zwakke positie der Franse onderhandelaars eniger mate ten goede kwam 2). Als gevolg van de nederlaag heerste aanvankelijk in het geallieerde leger grote consternatie. Fronteira trok terug tot een eindweegs ten Westen van de grensvesting Elvas, begon zijn legerplaats duchtig te verschansen en liet de grensgewesten ter plundering aan de tegenpartij over 3). Gelukkig echter voor de geallieerden gevoelde de Bay zich niet sterk genoeg om het profijt van de zege te trekken dat anders mogelijk zou zijn geweest. Geen kans ziende, de Portu gezen in hun legerplaats aan te tasten, wendde hij zich naar Olivenza, doch blijkbaar geen middelen bezittende tot een krachtdadig beleg, bepaalde hij zich tot het insluiten dier veelomstreden vesting. De Portugezen, die inmiddels weer versterking hadden ontvangen, vonden echter, na een schijnbeweging tegen Badajoz, gelegenheid om tijdig enig secours in de stad te brengen en haar voldoende te provianderen, zodat de Bay ook hier van verdere pogingen moest afzien. Behoudens de gebruikelijke kleine plundertochten leverde het Portugese oorlogstoneel dit jaar niets vermeldenswaardigs meer op 4). Mogelijk heeft tot de Bay's werkeloosheid ook de omstandigheid £66 v. Rynevelt I, 334-337; Eur. Mere. 292-293; Schonenberg a. d. St.Gl. Lissabon 13 Mei 1709 (St.Gl. 7026). 2) Churchill II-£41 3) Schonenberg aan Heinsius 28 Mei, l.c. 4) In de brieven van Schonenberg wordt nog melding gemaakt van een geschil tussen de brigadier Elliot, gouverneur van Gibraltar, en de luitenant-kolonel Rossem, commandant van het regiment Bruhese, dat hier al sedert jaren, nevens twee Engelse regimenten, in garnizoen lag. Het had van ouds een derde van de posten en wachten bezet, doch was thans door desertie en ziekte zozeer ver zwakt, dat het geen 200 man meer telde, zodat het aan deze verplichting, althans zo betoogde Rossem, niet langer kon voldoen. Elliot beklaagde zich over Rossems ongehoorzaamheid bij Gal- way, en deze bij Schonenberg, die de zaak aan de Staten-Generaal voorlegde. Hoe het dispuut ge ëindigd is, is ons niet gebleken. (Schonenberg a. d. St.Gl. 14 Juni, met de brief van Galway aan Schonenberg van 27 Mei 1709, in St.Gl. 7026).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 604