bepalen. Reeds op 8 Mei schrijft hij aan de koning'Nos forces étant
reünies, je suis persuadé qu'il ne saurait être qu'avantageux de se
commettre a une bataille, surtout lés ennemis étant obliges de nous
venir attaquer'. De geallieerden tijdens hun opmars, waarbij veel
wanorde heerste en de cavalerie het voetvolk ver vooruit was, aan
te vallen, is vermoedelijk geen ogenblik bij de Franse veldheer op
gekomen. Het is trouwens opmerkelijk, hoe zelden het in deze tijd
voorkomt, dat een leger tijdens een mars wordt aangevallen x).
De verhalen en berichten, welke ons van de slag zijn overgeleverd,
zijn als gewoonlijk vaag, onvolledig en tegenstrijdig. Slechts zelden
wordt medegedeeld op wiens last bepaalde bewegingen plaats had
den zodat wij omtrent de eigenlijke leiding en bevelvoering groten
deels in het duister tasten, en daar het ook aan enigszins nauwkeurige
tijds- en plaatsbepalingen ontbreekt, staat het verloop ons slechts in
grove trekken voor ogen. Vooral het afbakenen der verschillende
gevechtsmomenten naar tijdsruimte stuit op welhaast onoverko
melijke moeilijkheden.
Als vaststaand kan men ongeveer het volgende aannemen: dat,
nadat de bondgenoten omstreeks 11 uur hun opstellingen hadden
ingenomen (de Fransen reeds eerder) kort na de middag de eerste
kanonschoten vielen, dat het vuur geleidelijk toenam, en tussen twee
en drie uur in volle hevigheid losbrak, wat men tevens als het begin
van de slag kan beschouwen; dat de Franse cavalerie om ongeveer
4 uur begon te wijken, en een uur later de terugtocht algemeen was,
waarna de achtervolging aanhield tot het invallen van de duisternis,
d.i. ongeveer 9 uur in de avond.
Naar de plaats der actie kan men de slag in vieren verdelen: de
actie bij Taviers, de strijd op de geallieerde rechtervleugel, de cava-
lerieslag en de strijd om het dorp Ramillies, welke phasen wij thans
achtereenvolgens zullen beschouwen, nadat tussen twee en drie uur
de beide legermachten 'met een schrickelyck vuur aen malkander
raeckten'
Op de uiterste linkervleugel schijnen de geallieerden het eerst tot
de aanval te zijn overgegaan. Zoals men weet, had slechts éen Zwit
sers bataljon achter de Vistoule stelling genomen, toen vier Neder
landse bataljons onder Werthmüller tegen deze positie oprukten,
vergezeld door twee stukken geschut; reeds dadelijk moeten wij hier
bijvoegen, dat alle Franse berichten spreken van 11 of zelfs 1 3 batal
jons, terwijl aan de zijde der geallieerden geen enkel van meer dan
Goslinga, p. 19 houdt het voor zeker, dat een dergelijke aanval het de geallieerden zeer lastig zou
hebben gemaakt. Men zie hierbij de opmerkingen van Churchill II, p. 96, en van Knoop, Willem III,
II-30, 32.
36