Met de zorg voor de Zuidelijke frontieren tijdens de winter was Albemarle belast. Hiertoe behoorde onder meer de beveiliging der waterwegen met het oog op de voorziening der magazijnen. Vooral met het vijandelijke Ieperen, dat gevaarlijk dicht bij de Lys lag, moest rekening worden gehouden; vandaar dat hij Warneton liet versterken, evenals Comines en Wervik. Een andere maat regel van Albemarle was het opstoppen van de Schelde te Doornik. Het doel hiervan was, te beletten dat de Fransen zich in Mortagne en St. Amand zouden verschansen, de valleien van Schelde en Scarpe ongeschikt te maken voor fourageren, en naar het schijnt ook om Condé te doen onderlopen. Dit laatste was wegens het grote hoogteverschil moeilijk te bereiken. Wel vermeldt de Europische Mercurius het onderlopen van de kelders en benedenhuizen te Condé, maar de oorzaak hiervan schijnt te zijn geweest, dat de Fransen zelf het water hier opstopten om een inundatie langs de Schelde te vormen tot dekking van Valenciennes en Bouchain. Uit St. Amand echter moesten de Fransen zich inderdaad terugtrekken, en Mortagne lag zo diep onder water dat nog slechts het kasteel, het stadhuis en een redoute bezet konden blijvener lagen ongeveer 70 man x). Het is evenwel verklaarbaar, dat het ophouden van het water te Doornik het gebruik van de Schelde als vaarwater beneden de stad ten zeerste belemmerde; omstreeks 20 Maart werd daarom tot aflating van het water besloten. Sindsdien hadden de transporten geregeld voortgang. Het kwam hierbij goed te stade, dat de prove- diteurs voor vervoer op de Fys tot Meenen en op de Schelde tot Doornik van Franse passen waren voorzien, zodat nog slechts het traject van Meenen tot Rijssel speciaal beveiliging vereiste. Albe marle bracht hiertoe een detachement bijeen uit de naaste garni zoenen en dekte met deze troepen het in staat van verdediging brengen van Warneton, Wervik en Comines 2). Aanvankelijk was de opening van de veldtocht bepaald op 10 5 86 G. M. Slothouwer in zijn voordracht in de Vereeniging tot beoefening der krijgswetenschap 1893/ '94, afgedrukt in het Orgaan dier vereniging. Beiden waren oomzeggers van de generaal-majoor Frederik Willem Vegelin, en broeders van een kapitein-adjudant, beide in het leger. (Slothouwer 369). De gedeputeerden waren geen van alle mannen van het kaliber van een Goslinga of Geldermal- sen. Eugenius betoogt, in een brief aan de keizer van 23 Augustus, dat hij politieke zaken alleen met Marlborough kan bespreken, en vervolgt dan: 'Dann die hier anwesende Deputirte seyndt die leuth nit darzu; die General-Staaten selbsten haben in sie khein Vertrauen und sehen dannenhero nit gern, dass sie von denen geheimben sachen wissenschaft tragen und darein gemengt werden sollen'. (Feldzüge XII, Suppl4 p. 288). Mortagne en St. Amand, in Juni van het vorig jaar door Johan Willem Frisogenomen, waren in November d.a.v. door de Fransen terug veroverd. Murray IV-698, 703, 705; Des Rocques aan Heinsius, Doornik 2 Maart 1710 (Heins. arch. i^oo). 2) Murray IV-699, 7°S> 7°6-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 624