De koning was hiertoe aanvankelijk niet ongenegen, doch liet ook dit plan vallen, toen Villars, die te Versailles aan de voorbe reidingen tot de campagne werkte, in een brief aan Voysin van g April zijn gegronde bezwaren tegen de nieuwe linie uiteenzette. Montesquiou ontving opdracht, zich tot de verdediging der linie van Cambrin, die het vorig jaar zulke goede diensten had bewezen, te bepalen, en, was deze onhoudbaar, dan slechts voor de veiligheid der afzonderlijke vestingen te zorgen. Villars achtte zich, wegens zijn nog steeds niet volkomen genezen verwonding, niet vóór om streeks 2o Mei in staat, het commando op zich te nemen, en ried uitdrukkelijk af, voordien een grote actie te riskeren, te meer omdat, bij gebreke van voldoende magazijnvoorraden, de strijd krachten eerst tegen die tijd geheel verenigd zouden kunnen op treden x). De gezamenlijke Franse strijdkrachten in Noord-Frankrijk hadden weliswaar een geduchte sterkte, n.l. 180 bataljons en 280 eskadrons, doch een gedeelte was bestemd om voorlopig aan de Maas te blijven, terwijl voor de vestingen ^8 bataljons, 47 afzonderlijke compagnieën en 38 compagnieën invaliden waren uitgetrokken. Van de overige troepen schatte Montesquiou, dat hij omstreeks half April bataljons en 78 eskadrons beschikbaar zou kunnen hebben. Met deze wilde hij, in overeenstemming met van het hof s*9 MORTAGNE MORTAGNE STADHUIS—1 T KAPEL'/ KASTEEL STENEN REDUIT Pelet X, p. 6-8, io-ii; stukken p. 23^-25^1.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 629