insgelijks zonder enige tegenstand te ondervinden over het kanaal1). Montesquiou die, zonder geschut en cavalerie en met een veel te geringe troepenmacht, aan geen tegenstand kan denken, kiest de wijste partij, trekt in Zuidoostelijke richting terug, gaat tussen Vitry en Douai over de Scarpe, en legert zich achter deze rivier bij Noyelles, waar hij met 9 bataljons wordt versterkt. De bond genoten overnachten in de vlakte van Lens. Voor hen zetten de operaties wel schitterend in: zonder een droppel bloed te kosten waren de linies, waarvoor zij een jaar te voren het hoofd hadden gestoten, in hun handen. Het gold nu vóór alles, de vijand van achter de Scarpe te drijven; immers zolang hij hier stand hield, kon Douai niet worden ingesloten. De 22e derhalve rukken zij in acht colonnes op tegen de rivier, Marlborough wederom ter rechter- Eugenius ter linker zijde. Montesquiou acht zich ook in zijn nieuwe stelling niet veilig en trekt snel terug over de Sensée, waar hij zich bij Oisy legert. Enige tenten en bagage worden hierbij in de steek gelaten. De bondgenoten leggen met spoed bruggen, en de Erfprins van Hessen wordt ter vervolging afgezonden. Wegens de kort nadien ingevallen duisternis kon hij weinig uit richten behalve het gevangen nemen van enige achterblijvers. De prins zelf schreef dit echter toe aan de geringe macht die men hem had meegegeven. Hij had, met toestemming van Tilly, 30 bataljons aangevraagd, maar kon er niet meer dan 18 loskrijgen. Behalve Cadogan en Murray was Vegelin als enige van de gedeputeerden bij de voorhoede, en, op verzoek van Hessen-Kassel ondersteunde hij diens aanvraag bij de veldheren, doch vond geen gehoor. Wegens het late uur, de vermoeienis van de troep, en kans op hinderlagen kreeg de erfprins bevel, terug te keren. Hij beklaagde zich bitter, ook bij Heinsius, en vond bij vele zijner collega's instemming. Ook volgens Vegelin was hier een mooie kans verloren gegaan. Marl borough echter waarschuwde Heinsius, niet te veel waarde te hechten aan dergelijke beweringenwaren werkelijk belangrijke voordelen te behalen geweest, dan zouden de veldheren zelf de zaak wel ter hand hebben genomeninderdaad een argument waar weinig tegen in te brengen valt, maar dat toch niet geheel over tuigt. De beschuldiging welke Goslinga bij dergelijke gelegen heden placht te uiten, n.l. het traineren van de oorlog, gaat voor dit jaar zeker niet op. Integendeel, afgezien van andere argumenten, golden ook nog de conferenties te Geertruidenberg als motief voor 594- 1) Feldzüge XII, p. 140, Suppl4 p. 40, 42; Pelet X-18; Marlborough aan Stanhope 2$ April 1710 (Murray V, p. 7).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 634