een krachtige en succesvolle opening van de veldtocht. Volgens
Eugenius althans was deze nodig om de Hollandse onderhandelaars
'in Ihrer bishörigen gutten Aufführung zu erhalten, mithin denen-
selben umb so mehrern Anlass zu geben, dass sie die französische
Ministros nach disen glücklichen Anfang des Veldt-Zugs von
dannen weg- und zuruckschicken mochten'. Men mag dus aan
nemen, dat de veldheren goede redenen voor hun weigering hebben
gehad, en slechts in het algemeen opmerken dat, gelijk wij reeds
aan vele voorbeelden zagen, de achtervolging van een geslagen of
terugtrekkende vijand niet de sterkste zijde was van de toenmalige
oorlogvoeringl).
Marlborough's leger overnachtte tussen Vitry en Gouy op de
rechter Scarpe-oeverEugenius bleef op de linker oever, ten einde
Douai in te sluiten tussen de Scarpe en het Deule-kanaal. Hij nam
zijn hoofdkwartier te Vitry, Marlborough te Goeulzin. Aan de
insluiting der stad stond nu niets meer in de weg; de 23e werd zij
voltooid, doordat de generaal-majoor Keppel met 12 bataljons
Pont a Raches bezette.
De bezetting van het riviervak tussen Douai en Condé heeft thans
voor de Fransen geen zin meer; Montesquiou laat dan ook tijdig
de posten van Pont a Raches, Marchiennes en St. Amand ontruimen,
zodat de waterweg naar Douai thans vrij is. De vrijkomende troepen
worden deels aan de bezetting van Douai toegevoegd, deels sluiten
zij zich bij de hoofdmacht aan, deels voegen zij zich bij de garni
zoenen van Condé en Valenciennes. Montesquiou, blijkbaar van
oordeel dat ook de Sensée nog geen voldoende beveiliging ver
schafte, gaat nog de 23e terug achter de Schelde en legert zich bij
Kamerijk, waar hij de komst van Villars wil afwachten. Hoewel
zijn macht intussen tot 51 bataljons en 5*9 eskadrons is aangegroeid,
houdt hij hiervan slechts 30 bataljons en 1^ eskadrons bij zich; de
overige 21 bataljons verdeelt hij over verschillende vestingen en
van de cavalerie zendt hij 3 f eskadrons naar Bethune en 9 naar
Arras. Dit laatste geschiedde zowel wegens gemakkelijker 'sub-
sistentie' als om de omtrek van Bethune en Arras af te fourageren
met het oog op een eventueel later beleg. De concentratie van het
ontzettingsleger verwachtte Montesquiou niet voor de tweede
595
Pelet X-20; Slothouwer 377; V. 't Hoff nr. 841Eur. Merc. 281Feldzüge XII, Suppl4 p. 42.
Vegelin v. Claerbergen aan Heinsius 23 April 1710 (Heins. arch. i£4£). Opmerking verdient,
dat Vegelin zich in dit schrijven onbevoegd tot oordelen verklaart, terwijl hij zich in zijn relaas
zeer positief uitlaat ('Amissa pugnae occasione, qua nulla tota haec aestate clarior extitit'). In
het algemeen onthouden de gedeputeerden en generaals zich in aan Heinsius gerichte brieven van
scherpe critiek op de leiding. Bij vergelijking van Goslinga's brieven met zijn mémoires kan men
het zelfde opmerken.