aanvankelijk, doch Albergotti verschafte zich dit door voor schotten onder persoonlijke borgstelling en leningen bij gegoede ingezetenen1). Wat de geest der burgerij aangaat vernemen wij noch van mede- noch van tegenwerking; zij schijnt een passieve rol te hebben ge speeld. Met het opperbevel over het beleg belastte Marlborough zich Eugenius zou het observatieleger commanderen. Daar pogingen tot ontzet niet uitgesloten waren schreef Marlborough reeds de 23e April naar de regeringen van Hessen en de Palts om de nog ten Oosten van de Rijn vertoevende troepen nu zo spoedig mogelijk op mars te doen gaan. De Pruisen onder Anhalt-Dessau en Natzmer waren reeds in de nabijheid; de 2^e kwamen zij te Contiche; i$ km ten N.O. van Douai, vanwaar zij zich de volgende dag over Lalaing bij het leger aansloten. De niet-Pruisische troepen, welke tot Dessau's mars- groep behoorden, moest hij te Doornik ter beschikking van Dopf stellen, om tot escorte te dienen voor de artillerie, die door de zorg van de gedeputeerde Vegelin van Gent en Bergen zou worden aangevoerd, alsmede voor de grote bagage en de broodwagens. De 23e en 24e gaan brieven uit van Marlborough naar de Raad van State te Brussel, met verzoek, aan de Staten van Brabant en Vlaanderen opdracht te geven tot het verschaffen van de middelen tot vervoer van de artillerie. De 28e moesten 1600 trekpaarden met tuigen gereed staan te Brussel en Aalst. Voorts moesten te Gent de nodige trekpaarden ter beschikking gesteld worden om de schepen vandaar tot Doornik op te trekken, en ten slotte dienden, eveneens de 28e, 100 wagens, met vier paarden bespannen, te Brussel, en 2^ te Gent ter beschikking gesteld te worden van de betrokken officieren der artillerie 2). Na de voorspoed, welke de eerste dagen van de veldtocht ken merkte, valt thans de eerste tegenslag te boeken: het te laat aan komen van de belegeringsartillerie. Voor zover zij van Bergen moest komen (een deel van het in het laatste beleg gebruikte ge schut was daar achtergebleven) had zij een groot traject over land af te leggen, en de uit Holland ontbodene liet op zich wachten. Geldermalsen, die haar te Sas van Gent opwachtte, wist de 23e nog niets van haar komst. Bij navraag bleek, dat de betrokken directeur meende dat alles te gelijk moest worden verscheept, en 598 Chamillart aan Bernières, 4 April 1710; Bernières aan Chamillart 23 April 1710; Albergotti aan Bernières, Douai 26 April 1710; (Guerre A I 2225, resp. nr. 96, 117, 130). 2) Murray V, 2-$.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 638