heden buiten 's vijands vuurbereik Belegeringsparken waren te Esquerchin of Ecrechin en Quincy. Aan de zijde der belegeraars heerste een groot optimisme aan gaande de duur van het belegzich spiegelende aan de belegeringen van Doornik en Bergen, dacht men algemeen dat de stad in een paar weken, in elk geval nog in Mei, zou overgaan. Dat op de over dreven verwachtingen bittere teleurstelling volgde, was, behalve aan de krachtdadige verdediging, mede te wijten aan het feit dat de attaques tegen de sterkste zijde der stad waren gericht, n.l. tegen de Westzijde. Toen na het beleg gelegenheid bestond, de vesting werken te bezichtigen, was ieder het hierover eens; ook Landsberg spreekt er over als een alom bekende zaak. De schuld werd, en naar het schijnt te recht, geweten aan des Rocques. Deze had in zijn aan de prinsen uitgebracht advies geen voorkeur voor het West- of Oostfront laten blijken. Het Oostfront was, zo oordeelde hij, weliswaar het zwakste, doch dit werd opgewogen door het hoorn werk ten Noorden van de Porte Notre Dame, dat men eerst zou moeten nemen. Dit hoornwerk echter, hoewel op de meeste kaarten voorkomende, bezat geen militaire waarde; het was hetzij vervallen, hetzij onvoltooid, doch in allen gevalle waren de wallen niet hoger dan 6 a 7 voet, en niet in verdedigbare staat. Des Rocques schijnt in deze op een kaart afgegaan te zijn en het werk niet of onvoldoende verkend te hebben, hoewel hij de zes wintermaanden in Doornik had doorgebracht met opdracht, de naburige vestingen en in het bijzonder Douai te verkennen en te bestuderen. Afgaande op des Rocques' advies, hadden de veldheren voor beide attaques het Westfront gekozen. Aan deze kant toch zou met de meeste waar schijnlijkheid het ontzet worden beproefd, en in dit geval zou het aantrekken van troepen uit het insluitingsleger minder tijd vorderen, dus het beleg minder vertraging ondervinden, dan wanneer zij aan de Oostzijde waren gelegerd 2). Over de vraag, waarop de grotere sterkte van het aangevallen front berustte, geeft de kaart uitsluitsel. De bedekte weg vertoont, in tegenstelling tot het Oostfront, een sterk geprononceerde tenaille- vorm, wat een krachtige onderlinge flankering van de facen moge lijk maakte. Voorts vindt men er een groot aantal ravelijnen op korte onderlinge afstand. Dit had het voordeel, behalve van goede onderlinge flankering, dat de hoofdwal niet kon worden aangevallen Eur. Mere., ie stuk p. 293. 2) Slothouwer p. 379, 380; Vegelin, Relaas fol. 34; Landsberg p. 46; Eur. Mere. 2e st. 218; Lamigue, Leven van Joh. Willem Friso II-187; Bernièresaan Voysin, Cambrai 10 Mei 1710 (Guerre A1 222£ nr. 162). Eugenius van Savoye over de ingenieurs: Feldzüge XII, SuppR p. 140. 602

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 642