De kapitein Kretschmar bracht de tijding der capitulatie naar
Den Haag, en ontving als onderscheiding van de Staten-Generaal een
gouden keten ter waarde van 1800 gulden.
Dat de beide veldheren met groot eerbetoon in de stad werden
ontvangen zal geen verwondering barende niet weinig opge
schroefde toespraak welke Marlborough moest aanhoren vindt
men in verschillende werken voor het nageslacht bewaard1).
Tot gouverneur werd Hompesch benoemd. Het was slechts
wegens de uitnemende diensten, sinds lang door hem bewezen, dat
hem als cavalerist deze gunst ten deel viel; in het algemeen toch
lieten de generaals der infanterie rechtmatige aanspraken op een
dergelijke benoeming gelden. Plaatsmajoor werd Hertel. Ook deze
benoeming had zijn reden: het gold het misdeelde en miskende
korps der ingenieurs enige genoegdoening te verschaffen, na de
zware verliezen welke het ook in dit beleg weer had geleden. Om
dezelfde reden werd des Rocques met het commandeurschap van
het fort de Scarpe beschonken 2).
Enige technische bijzonderheden leren wij nog kennen uit een
brief van Vegelin aan de Raad van State. Er waren 37 kanonnen der
belegeraars onbekwaam geschoten; van deze waren echter nog een
vijftiental bruikbaar voor bresschieten vanaf de contrescarp, waar
de afstand niet meer dan 100 m bedroeg. Verder vraagt hij aanvulling
van niet minder dan 40 000 buizen tot handgranaten.
Over de 120 000 zandzakken waren 'geconsumeert', en ten slotte
was gebleken, dat de wolzakken niet voldoende weerstand boden
en gemakkelijk in brand geraakten. Hij stelt daarom voor, deze in
plaats van met hennep of werk met koe- of ander haar te vullen en
met haar te overtrekken 3).
Lodewijk xiv was over de verdediging, en te recht, zeer te
vreden. Albergotti ontving het 'cordon Bleu' en werd gouverneur
van Saarlouis, en ook tal van andere bevorderingen hadden plaats.
Met dit laatste was de Franse monarch heel wat royaler dan de
Staten, van wie steeds geklaagd wordt dat zij laks waren zowel in het
belonen als in het straffen. De billijkheid gebiedt echter in het oog
te houden, dat zij in zake bevorderingen steeds met de officieren der
vreemde contingenten rekening hadden te houden.
626
x) Eur. Merc. 2e stuk p. 124; Lamberty VI-104. Volgens Johan Vegelin zei de Rector Magnificus
van de universiteit op zeker moment 'qu'il étoit éloigné de l'avarice', wat een 'algemeen mouve
ment' onder de toehoorders veroorzaakte (Slothouwer 390). In de gedrukte tekst komt deze
uitdrukking echter niet voor. Vier gedenkpenningen op de inname van Douai vindt men afgebeeld
bij Van Loon, Historiepenningen Dl IV-5^90.
2) Over deze benoemingen: Slothouwer 390-'92.
3) Vegelin a. d. R.v.St. 30 Juni 1710 (R.v.St. 688).