het tweede geval zou men, alvorens de kust te bereiken, nog drie
belegeringen (behalve de genoemde plaatsen ook St. Venant) binnen
niet te lange tijd moeten volbrengen. In beide gevallen echter was
de medewerking der zeestrijdkrachten onontbeerlijk, zowel bij het
innemen der kuststeden als wegens de aanvoer, welke grotendeels
over zee zou moeten geschieden .Voor een en ander was overleg met de
Staten nodig. Opmerkelijk is, dat Marlborough reeds de 9e Juli,
dus toen een veldslag nog niet uitgesloten scheen, jegens Heinsius
het plan opperde, de brigadier Cronström naar Den Haag te zenden
om zijn plannen voor de verdere operaties te ontvouwen. Natuurlijk
moest het doel van de reis strikt verborgen worden gehoudenvoor
de gedeputeerden bleef het een geheimin Den Haag wist alleen
Heinsius en misschien enkele ingewijden er van. Het heette, zelfs
tegenover de staatssecretaris Boyle, dat Cronström ging infor
meren naar de voor eventuele verdere belegeringen nog beschikbaar
te stellen artillerie.
De gedeputeerden voelden het meest voor het beleg van Hesdin
na dat van Bethunedit strookte met hun voorliefde voor een inval
diep in Frankrijk, waarvan zij zich een meer beslissende werking
voorstelden dan van het innemen van grensvestingen. De veldheren
lieten echter ook tegenover hen niets positiefs los aangaande hun
voornemens, welke trouwens door allerlei oorzaken konden ver
anderen. De gedeputeerden hielden het er voor, dat voorlopig
inderdaad de voortzetting over Hesdin in de bedoeling lag.
Cronström vertrok de 1 je naar Den Haag; de 26e bericht
Heinsius zijn aankomst. Het resultaat zijner besprekingen is niet
bekendvoor zover zij op maritieme toerustingen betrekking hadden
zijn zij echter stellig vruchteloos gebleven1).
De 10e Juli zet het geallieerde leger zich in Westelijke richting
in beweging; de rechtervleugel komt die dag bij Neuville St. Vaast,
de linker bij Montauban, het hoofdkwartier te Vimy. Te voren was
voor acht dagen levensmiddelen uitgedeeld, en de grote bagage naar
Lens gezondenwel een bewijs dat met een eventuele slag rekening
werd gehouden. Of het hiertoe al of niet kwam zou van de be
wegingen van Villars afhangen. Deze trok zijn verspreide detache
menten aan, o.a. het korps dat onder Luxembourg bij Bouchain
stond, evenals de garnizoenen van Cambrai, Condé en Valenciennes,
doch bleef verder achter de Scarpe. Na een dag door regen te zijn
Eugenius over de militaire toestand aan Sinzendorff 2o Juni; aan Joseph I en aan Sinzendorff,
beide 13 Juli (Feldzüge XII, SuppR 140, 189, 191). Over het al of niet slag leveren: V. 't Hoff
nrs. 860, 863, 864. Over de zending van Cronström: Ph. Vegelin, Relaas fol. 48; V. 't Hoffnrs.
867, 869-'72, 876 vlg.Murray V-86; Vegelin aan Heinsius, Bevri 2 Aug. 1710 (Heins. arch. i£4£,
zie Bijlage ss)-
629