en 200 beredenen, onder aanvoering van de brigadier van de dag
Mirominy. De te voren opgestelde artillerie en de versterkte be
zetting van de bedekte weg en van de werken 11 en 31 steunden de
uitval door hun vuur. Hij was gericht tegen de linkervleugel der
parallel, die nog niet aan de inundatie aansloot, en geschiedde in
twee groepen, n.l. door de hoofdmacht van uit de barrière van de
poort van Arras, en door 4 compagnieën grenadiers van uit een ver
bindingsloopgraaf tussen de werken 31 en 32 over de rechter face
van het glacis. De eerstgenoemde groep onder Mirominy stiet op
krachtige tegenstand; toen echter de nevengroep, na aanvankelijk
de rand der inundatie te hebben gehouden, links inzwenkte en de
geallieerden in de flank viel, sloegen deze op de vlucht. Ernstige
verliezen, met name van het Pruisische lijfregiment, waren het
gevolg. Vervolgens herstelden zij zich echter, waarbij het Staatse
regiment Lindeboom door zijn flinke houding uitmuntte. Na een
gevecht van drie kwartier trokken de Fransen zich in goede orde
terug. Hun ruiterij was in reserve gebleven, en een 300 werkers
waren weliswaar begonnen met de loopgraaf te vernielen, maar zij
was, zo lezen wij, reeds te breed en te diep om geheel geslecht te
worden. Volgens de geallieerden was er dan ook geen schade van
betekenis aan de parallel aangericht. De belegerden verloren volgens
hun journaal een zestigtal doden en gewonden. Aangaande de ver
liezen der geallieerden lopen de opgaven zeer uiteende waarschijn
lijkste zijn wellicht die van Ivoy, n.l. 82 doden en 217 gewonden,
en van de 'Relation de la Campagne de 1710', van 77 doden en
186 gewonden. Een schatting van 80 doden en 200 gewonden zal
niet ver bezijden de waarheid zijn.
In elk geval konden de belegerden met tevredenheid op de uitslag
terugzien. Des Rocques wijt de tegenslag aan de onvoorzichtigheid,
voorbarig de loopgraven aan één kant te openen. Had men, zo zegt
hij, zich bepaald tot het aftappen van de inundaties en dan op twee
plaatsen tegelijk de parallellen geopend, dan hadden de Fransen
waarschijnlijk niet met zo sterke krachten uit hun bedekte weg
durven komen x).
Bij het begin van een beleg dienden uitvallen met sterke krachten te geschieden omdat: ie
wegens de grotere afstand der aanvalswerken minder op verrassing mocht worden gerekend en dus
met het ingrijpen van sterke dekkingstroepen rekening moest worden gehouden, 2e omdat troepen
nodig waren tot dekking van de flanken en van de terugtocht, 3e omdat de belegeraar in dit stadium
aan lange linies, met grote aantallen arbeiders werkte. De uitval geschiedde in twee echelons;
het eerste, uit infanterie, veelal grenadiers, en arbeiders bestaande, dat de loopgraven overviel,
de arbeiders verjoeg of doodde en de loopgraven slechtte, en een tweede van ongeveer gelijke
of grotere sterkte dat zich halverwege ter ondersteuning posteerde tot dekking der flanken en van
de terugtocht. Tot dit laatste werd ook de bezetting van de bedekte weg en c.q. van de hoofdwal
versterkt. Kleine uitvallen, met groepen van 20 tot 100 man, hadden in een later stadium plaats, bij
637