De 28e Augustus des namiddags was men doende, de troepen in bataille te scharen om victorie te schieten wegens deze zege, toen omstreeks 6 uur, nadat nog een 40-tal bommen op de attaque van Fagel waren geworpen, Vauban de chamade liet slaan, de witte vlag deed opsteken en drie 'ostagiers' uitzond, doch alleen aan de attaque van Schulenburg. Maar Fagel liet deze kleinering, hem aangedaan, niet over zijn kant gaan. Onmiddellijk gaf hij last, met al wat vuren kon de stad, d.w.z. de huizen, te bombarderen, totdat na ongeveer een half uur Vauban ook aan zijn kant een witte vlag liet opsteken en eveneens drie ostagiers uitzond. De gouverneur voerde als verklaring voor zijn handelwijze aan, dat aan Fagels zijde geen- en aan die van Schulenburg wèl bres was geschoten. Gezien de toestand aan de beide attaques zoals zij boven werd geschetst, had Fagel reden, zich gepikeerd te gevoelen. Minder fraai was, dat de burgerij zulks moest bezuren. Tot nog toe was de stad, ook volgens Marlborough's wens, zoveel de nauwkeurigheid van het toenmalig artillerievuur toeliet, gespaard, doch thans lezen wij, dat deze toegift meer schade aanrichtte dan heel het verdere beleg1). De veldheren hadden reeds eerder order gegeven, geen capitu latie te sluiten zonder krijgsgevangenschap van het garnizoen. Toen een adjudant hun het bericht van de chamade kwam brengen, gaven zij dan ook per omgaande bevel, de gijzelaars terug te zenden, de aanval te hervatten, en de gouverneur te doen weten, dat slechts op voorwaarde van krijgsgevangenschap een capitulatie mogelijk was. De 29e kwamen de prinsen zelf in het kamp, waar men met het terugzenden der gijzelaars nog tot hun komst had gewacht. Toen de 'ingenieurs', waarmee waarschijnlijk bedoeld wordt de directeuren, eenstemmig verklaarden, dat het beleg nog wel 10 of 12 dagen zou kunnen aanhouden, en mogelijk nog een verliesrijke bestorming te wachten stond, besloten zij de capitulatie aan te nemen op de voet als die van Douai. De bezetting zou met volledige krijgseer en medeneming van twee kanonnen uittrekken naar St. Omer. Ook overigens waren de voorwaarden redelijk. Men zal opmerken, dat de voorstelling, welke de directeuren bij deze gelegenheid van de toestand gaven, niet overeenkomt met de vrij optimistische beoordeling van de situatie bij de attaque van Fagel, die wij aantreffen in Marlborough's schrijven aan Boyle van de 28e2). Het verschil laat zich enigszins verklaren indien men aanneemt, dat de visie der directeuren rekening hield met het geval £>5° Ivoy 27/28 Augustus; Slothouwer 411; Journal 28 Augustus. 2) Murray V-i 14.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 690