bijdroeg. Alleen de brigade van Bar hield onversaagd stand toen bij
de laatste aanval de Nederlandse eskadrons, dicht aaneengesloten,
tegen de ijle Franse linie ten aanval reden, in de tussenruimten door
drongen, de vijand in front en flanken aangrepen en op de vlucht
dreven. Puysegur verklaart het falen der tweede linie eenvoudig
met te zeggen: 'puisqu'ils étaient de faible trempe, et que le faible
n'assiste pas le fort.Tegelijk drongen de Denen door langs de Vistoule
en overvleugelden de vijand aan die zijde.
Een deel der ruiters van het Maison du Roy vluchtte naar de kant
der Mehaigne en geraakte, met steun van de infanterie van La Motte
en de la Colonie, over de Vistoule; de overigen wendden zich in
de richting van Jodoigne, de aangewezen terugtochtsweg
De beslissing in de ruiterslag, die volgens de berichten omstreeks
half vier plaats greep, maakte, zoals wij zagen ook de terugtocht der
nog in Ramillies standhoudende troepen onvermijdelijk. Zij werd
met moeite door d'Artaignan volbracht, dank zij de steun van de
nog ongeschokte regimenten La Marcq en Montroux. Infanterie,
in bosjes en holle wegen stand houdende, hield, zo verhaalt Gos-
linga, de achtervolgende ruiterij op een afstand, terwijl het eigen
voetvolk niet zo snel kon volgen.
Tijdens het ontruimen van het dorp was de generaal Maffei krijgs
gevangen gemaakt door een eigenaardig misverstand. Enige in ba-
taille geschaarde naderende eskadrons hield hij voor eigen cavalerie,
die bijstand kwam brengen. Hij ging deze tegemoet om contact
op te nemen met de commandant, en lette niet op het groen, dat de
ruiters op hun hoeden hadden, en dat het veldteken was van de ge
allieerden. Het gevolg was, dat hij werd ingerekend door een zekere
kapitein Faber van de Holsteinse dragonders. Een deel van de nog
in het dorp aanwezige krijgslieden onderging hetzelfde lot.
De nederlaag van het Franse leger stond vast, doch zij had op zich
zelf niet tot een catastrophe behoeven te leiden. Meermalen ein
digde een slag in die tijd met een meer of minder geregelde terug
tocht, die aan de algemene toestand ten slotte weinig veranderde,
en de voorwaarden hiertoe schenen in dit geval aanwezig. Vijftig
eskadrons, de gehele linkervleugel der cavalerie, waren nog geheel
intact (zie Bijlage i 2). Van de 74 bataljons voetvolk waren er, die bij
4 5
J) Voor de ruiterslag zijn van belang de brieven van Guiscard aan Chamillart, Doornik 26 Juni 1706,
(in Arch. Nat8 Guerre A 1 1937 p. 269) en van Souternon aan de zelfde, kamp van St. Denis 27 Mei
1706, Arch. Nat8 Guerre A 1 1936 p. 236. Voorts Goslinga, 20; Eur. Merc. 303, 72; Rousset,
'Oorlogsk. Beschrijving', 226. Over de deelneming der Beierse cavalerie: Staudinger, Geschichte
des Bayrischen Heeres, Bd. 2, Halbbd. 2, München 1905c La Colonie, II p. 82 beschrijft hoe de
geallieerde cavalerie bij de beslissende aanval, op vier linies, aanvankelijk langzaam ('assez douce-
ment') voorwaarts ging, om vervolgens op korte afstand de draf aan te nemen. Zie ook Maffei
377, '78.