BELEG VAN AIRE
In tegenstelling tot het beleg van St. Venant zou dat van Aire als
een der moeilijkste uit de gehele oorlog geboekstaafd blijven. Be
halve aan haar vestingwerken dankte de stad haar sterkte aan de
moerassige omstreken en vooral aan de mogelijkheid tot het stellen
van inundaties. De omtrek was een land van zware klei als de Be
tuwe, en zo modderig dat de grote wegen met rijen stenen waren
bezet, zodat de voetgangers van de een op de ander konden stappen.
Te voren stond dan ook vast dat men, om de stad te nemen, het
weer als bondgenoot moest hebben; zou de verdediger kans zien,
het beleg tot in de winter te rekken, dan stond het er voor de
geallieerden slecht voor.
Wat de vestingwerken aangaat, bestonden deze uit een van een
achttal bastions voorziene hoofdwal met uitzonderlijk lange Zuide
lijke courtine, welke echter door drie ravelijnen werd verdedigd
voorts bevond zich een ravelijn voor elke courtine, en was het
geheel omringd door een getraverseerde en gepalissadeerde con-
trescarp met brede voorgracht. Aan de Zuid-Oostzijde, bij de Porte
Notre Dame, waar de vesting aan hoog terrein grensde, was zij
extra beschermd door een groot hoornwerk met dubbele bedekte
weg; een dergelijk, doch kleiner hoornwerk lag buiten de Porte
St. Omer. Beneden de stad aan de Lys lag te midden van moerassen
het fort St. Francois, een sterke gebastionneerde vijfhoek, welke
voornamelijk ten doel schijnt te hebben gehad, het aftappen der
onderwaterzetting door omleggen van de Lys te beletten. Buiten
de vestinggordel waren enige redoutes opgeworpen, voornamelijk
op die punten welke voor het beheersen van de waterstaatkundige
toestand van belang waren. Drie ervan, ten Westen van de stad
gelegen, zouden een belangrijke rol spelen, n.l. een aan de Lys, een
aan de Sernois en een derde aan de weg naar Arras, welke naar een
nabij staande kalkoven 'le four a chaux' wordt genoemd.
De onderwaterzetting werd tot stand gebracht en gevoed aller
eerst door de Lys, die met enige vertakkingen in de voorgracht
uitmondt, en voorts door enige beken als de Sernois, de Madicq
en de Laquette, die alle eveneens in de vóór- of hoofdgracht uit
liepen en niet alleen het grachtwater op peil hielden, maar tevens
de hoofdgracht tot een waterreservoir maakten, van waaruit het
669
HOOFDSTUK X
(Zie Schets nr. 27)