lijkheid dat de vijand, ondanks de 'consternatie' en het verlies van bijna al zijn geschut, daar stand zou houden. In de namiddag kreeg men echter van een boer bericht, dat de Fransen Leuven hadden ver laten en de aldaar opgestapelde meelvoorraad aan de burgers ter plundering hadden gelaten. Om zekerheid te verkrijgen werd een karos met enige gewonde Franse officieren naar Leuven gezonden. Bij terugkomst, des avonds laat, bleek het bericht juist te zijn. Om twee uur in de ochtend werd de opmars hervat, en tussen 6 en 7 uur waren de bondgenoten in het bezit van de stad. Grote perspectieven doemden thans op; het werd duidelijk, dat de zege een nieuwe periode in de oorlog had ingeluid. De verliezen der geallieerden kan men, bij vergelijking der ver schillende staten, zonder al te grote onnauwkeurigheid stellen op een totaal van 1400 doden en 3000 gewonden. Van deze komen ruim 200 doden en 2^0 gewonden voor rekening van de Engelse infan terie; die der Engelse ruiterij zijn niet bekend, evenmin als van de Deense. De Hannoveranen in Nederlandse dienst (die in Engelse dienst waren in Duitsland) hadden, ruiterij en voetvolk tezamen, nagenoeg 200 doden en 2 go gekwetsten1). 49 Verlieslijsten bezitten wij slechts ten dele (zie de Bijlagen 4 t/m 7). Wat de cavalerie aangaat, treffen wij een verlieslijst aan van de helft der regimenten, n.l. die welke in de ordre de bataille van 24 Mei, dus de dag na de slag, de rechtervleugel uitmaakten, met uitzondering van de Engelsen en Denen. Bovendien is de lijst nog onvolledig, daar van een viertal regimenten de kolommen niet zijn ingevuld. Van de overige treden acht scherp naar voren met vrij zware verliezen, n.l. Obdam, Oostfriesland, Erbach, La Leek, Cralingen, Wurtemberg, Eminga en Driesberg. Bij vergelijking der lijst met de slagorde volgens de plaat van Anna Beek, welke de opstelling vóór de slag weergeeft, blijkt, dat al deze regimenten, uitgezonderd dat van Obdam, dat in de ie linie der rechtervleugel stond, tot de linkervleugel behoorden. Daarentegen vermelden de regimenten der rechtervleugel slechts geringe verliezen. Een tweede lijst bezitten wij van de Hannoveranen. Blijkens deze zijn van de regimenten die van St. Laurent van de linker- en Frischapelle van de rechtervleugel (ie linie) ernstig in gevecht geweest; die van Rheede en Benningsen (2e linie rechtervleugel) melden nagenoeg geen verliezen. Ook de nomina- tieve lijst van doden en gewonden, welke wij vinden in het pamflet ig $oy der Kon. Bibliotheek wijst uit, dat de linkervleugel de zwaarste tol heeft betaald. De verlieslijst der infanterie is van belang, omdat zij doet zien, welke regimenten voornamelijk de last van de strijd om Ramillies hebben gedragen. Van de Engelse infanterie vinden wij alleen een algemene opgaaf, n.l. 188 doden en 234 gewonden. Die van de Hollandse gardes (drie bataljons) worden opgegeven als 20 doden en 129 gewonden. Van de cavalerie wordt als totale verliezen het getal van 343 doden en 69gewonden opgegeven. Laatstgenoemde opgaven vindt men in het archief van de Raad van State, nr 1897. Vermelden wij nog, dat van de infanterie drie kolonels sneuvelden, n.l. prins Lodewijk van Hessen- Kassei, William Bortwick van de Schotten en Brunck van de Hannoveranen. Van de cavalerie sneuvelden de kolonels Leerse van het reg* van Oostfriesland en Bentinck van Schoonheten van het regt van Tengnagel. In de verlieslijst der Staatse infanterie (St.Gl. goi2) valt wederom de zeer uiteenlopende verhouding van doden en gewonden openkele korpsen zouden zelfs meer doden dan gewonden hebben, andere tien maal meer gewonden dan doden. De verschillen kunnen ten dele worden verklaard uit het tijdstip, waarop de gegevens werden verstrekt: vele gewonden toch stierven in de eerste dagen na de slag. De verliezen der Hannoveranen kennen wij uit een staat in het werk van A. Schwencke„Hannove-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 73