rusten. Het zou 24 schepen tellen, doch wegens de deplorabele
toestand der admiraliteiten kwamen hiervan slechts 13 gereed,
die eerst in het volgend jaar, en wegens onderweg opgelopen
stormschade nog slechts ten dele, in de Zuidelijke wateren
arriveerden.
De slechte toestand van het zeewezen, waarvan zoëven sprake
was, deed zich ook in de Noordzee gevoelen. De voornaamste
reden ervan was uit de aard der zaak het nijpend geldgebrek, waaraan
de Republiek in deze tijd ten prooi was. Een uitvloeisel van de
situatie was dat in 1710 en volgende jaren geen afzonderlijke es
kaders meer in zee werden gezonden ter blokkering van Duin
kerken en ter bescherming van de scheepvaart. Deze laatste bleef
dus overgelaten aan de convooiers, die feitelijk niet tot de oorlogs
vloot werden gerekend. Ter verklaring van hun handelwijze konden
de Staten zich met enig recht beroepen op de omstandigheid, dat
Lodewijk xiv de laatste jaren geen oorlogschepen te Duinkerken
meer liet uitrusten, en bovendien dat een afdoende blokkade van
deze zeehaven in de practijk steeds onmogelijk was gebleken. Inder
daad was de Franse kaperoorlog de laatste tijd belangrijk in intensi
teit verminderd, en het blijkt, voor zover wij kunnen nagaan, dan
ook niet dat in de thans volgende jaren groter schade aan de scheep
vaart is toegebracht dan voorheen. Dit neemt niet weg dat de ge
noemde, waarlijk niet uit vrije wil gevolgde, marinepolitiek kwade
gevolgen heeft gehad. Gaandeweg toch moest het voor geheel
Europa duidelijk worden, dat de Republiek tot de zeemogendheden
van de tweede of derde rang was gaan behoren, een feit dat niet
zonder invloed kon blijven op het aanzien der eens zo machtige
zeevarende- en handelsnatie, en haar invloed in het internationaal
concert. Een ander nadelig gevolg was, dat de thans in Engeland
aan de macht zijnde, ons toch reeds slecht gezinde partij een wel
kome aanleiding vond om de Republiek van het niet nakomen
harer verplichtingen te beschuldigen, een aanklacht die, hoe on
billijk ook, moeilijk was te weerleggen, die, ijverig gepropageerd,
er veel toe bijdroeg de verstandhouding met de overzeese bond
genoot te verslechteren, en ten slotte als voorwendsel zou worden
gebruikt voor diens verraderlijke handelwijze.
Buiten de Middellandse zee worden slechts twee gevechten ver
meld, beide in het kader van de kaperoorlog: in Maart veroverden
twee Staatse schepen om en bij Cadiz twee Spaanse, beide met 40
stukken bewapende, galjoenen, en in December had bij de Noorse
kust een gevecht plaats tussen een Staatse convoyer en twee Franse
kapers, waarin de eerstgenoemde reddeloos werd geschoten,
727