de strijd op deze uiterste vleugel en de noodlottige inzet der af gezeten dragonders toch waren hiervan het gevolg. De bekende militaire schrijver en criticus FeuquiÈre heeft, zoals bij een dergelijke debakel pleegt te geschieden, de gehele Franse opstelling onder de loupe genomen en komt nog tot een reeks van andere punten van beschuldiging, als het bezetten van Ramillies met overwegend vreemde, voor een deel uit krijgsgevan genen gerecruteerde troepen, het niet voldoende in staat van ver dediging brengen van het dorp door versperringen en opruimingen, terwijl het te ver voor de eerste linie lag om effectief ondersteund te worden, en het niet tijdig terugzenden der bagage, met het gevolg dat zij zich grotendeels tussen de linies bevond en de bewegingen, vooral op de rechtervleugel belemmerde. Tenslotte het zeer zeker onbillijke verwijt, dat Villeroy 'überhaupt' slag leverde1). Dat deze zich tot de verdediging bepaalde wordt hem door geen der critici als een fout aangerekend. Het natuurlijk overwicht van de aanval boven de verdediging was geenszins een communis opinio onder de toenmalige krijgskundigen; daarentegen hechtte men in het algemeen veel waarde aan de tactische voordelen welke de ver dediging verschaft. Juist daarom moet Marlborough als een boven zijn tijdgenoten uitstekend veldheer worden geroemd, dat hij, waar hij kans zag, steeds de aanval verkoos. Boven werd reeds verhaald, hoe de eigenlijke catastrofe eerst na de slag plaats greep, t.w. het ontaarden van de terugtocht in een vlucht. Van belang is, wat een krijgsman van gezond oordeel en rijke er varing als Puysegur dienaangaande meedeelt. Men was toenmaals, althans aan Franse zijde, zozeer overtuigd, dat alle bewegingen in 's vijands nabijheid vermeden dienen te worden, dat het uitvoeren van verplaatsingen op het gevechtsveld ten enenmale werd verwaar loosd, en de ondercommandanten hierin alle bedrevenheid misten, terwijl juist bij een moeilijke verrichting als waarvoor het Franse leger zich hier geplaatst zag, het meer dan ooit op het zelfstandig handelen der ondercommandanten aankwam 2). Men zou hieraan kunnen toevoegen, dat de indeling en bevelvoering der toenmalige legers de nodige soepelheid misten voor het uitvoeren van moeilijke en enigszins ingewikkelde bewegingen. Men kende geen geleding in strategische eenhedende opperbevelhebber was de enige die troe- 5 3 'Mémoires de Mr le Marquis de Feuquière, lieutenant-général des armées du Roi', Amsterdam 1741, p. 262-26J. 2) Maréchal de Puysegur, 'Art de la Guerre', Den Haag bij F. H. Scheurleer, 17£9, Seconde partie, p. 33, 34.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 77