pen van meer dan één wapen onder zijn bevelen had; de anderen
commandeerden slechts over een eindeloze reeks eskadrons of batal
jons op één of twee linies.
De krijgsgeschiedenis leert, dat een paniek onder de beste troepen
kan uitbreken, maar evenzeer, dat de kans groter wordt naarmate
het moreel daalt. Het leger nu, dat Villeroy ten strijde voerde, be
vatte veel twijfelachtige elementen. Wat de koning en de maarschalk
zeggen over 'une belle armee' en 'de bonnes troupes' is kennelijk niet
met de feiten in overeenstemming. Dit bewijst zowel het reusachtig
aantal deserteurs na - als het gedrag van vele onderdelen in de slag.
Wat de la Colonie verhaalt van de strijd bij Taviers en Maffei
van die bij Ramillies wijst niet op eersterangs troepen. Hetzelfde
geldt van de tweede linie cavalerie der rechtervleugel, die zonder
strijd de vlucht nam. Andere korpsen hebben zich dapper geweerd,
als de eerste linie cavalerie van dezelfde vleugel, de Franse en Zwit
serse gardes en andere korpsen, die aan de tegenaanval bij Ramillies
deelnemen.
Geringe animo bij de Zuidnederlandse en Duitse troepen, en re-
crutering door gedwongen inlijving, door krijgsgevangenen en an
dere minder goede elementen hebben ongetwijfeld een ondermijnen
de werking uitgeoefend in het voorheen zo krachtige Franse leger.
Villeroy verdedigde zijn beleid in een brief aan de koning van
3 Juni. Het antwoord ontving hij de 16e van Chamillart 1). Het
moet hem weinig hebben bevredigd, want men kan er uit lezen, dat
de koning, die volgens de minister volledig over de gehele toedracht
was ingelicht, zijn verontschuldigingen niet accepteerde. In een
later schrijven aan Vendome spreekt Chamillart als volgt: 'M. Ie
maréchal de Villeroy, plein de zêle et de bonnes intentions, n'a
pas le talent de se faire aimer des gens de guerre'Hij vermijdt, te
zeggen, dat de maarschalk niet voor zijn taak was berekend: dit
toch zou een indirecte aanklacht tegen de koning hebben ingehou
den. Villeroy, persoonlijk met Lodewijk en Madame de Main-
tenon bevriend, werd door de koning met veel consideratie behan
deld, ook na zijn vervanging door Vendome en terugkeer naar Parijs.
Doch hoe het leger over de maarschalk dacht laat FeuquiÈre niet
onduidelijk doorschemeren waar hij zijn beschouwingen over de slag
eindigt met: 'Le récit de cette journée funeste a l'Etat ne me four-
nit qu'une seule réflexion a faire, qui est celle d'etre surpris que le
Roi ait été aussi longtemps a connoitre ce que toute la France n'avoit
jamais ignoré'.
£4
Pelet VI-39, 41, 62.