van de vestinglinie, die Noord Frankrijk beveiligde, te bepalen. De 31e Mei, toen de bondgenoten zich tussen Merlebeek en Ga- vre neersloegen, ging Villeroy over de Lys terug en legerde hij zich bij Deynse. Reeds eerder had hij bevel gegeven tot het ont ruimen van Gent, Brugge en Damme, alsmede van het Land van Waes. Op 1 Juni werd de achterwaartse beweging in Zuidwestelijke richting voortgezet. Een kamp werd opgeslagen bij Guleghem; de rechtervleugel legerde bij Kortrijk, de linker bij Moorsele. Met grote teleurstelling vernam de koning het prijs geven van Vlaanderen. Niettemin kon ook Chamillart, die zich op last van zijn meester naar het oorlogstoneel had begeven om in overleg met de opperbevelhebbers de maatregelen te nemen, welke nodig waren om in de allerergste nood te voorzien, niet anders doen dan zich met het gebeurde accoord verklaren, evenals keurvorst Maximiliaan, die het grondgebied, waarover hij als landvoogd gebood, met de dag zag inkrimpen. In onderling overleg tussen de minister, de nominale- en de werkelijke opperbevelhebber werd thans besloten, het veldleger te ontbinden, de infanterie in de grensvestingen te verdelen, en de cavalerie in een viertal korpsen te splitsen, aan welke de taak was toegedacht om het eigen grondgebied voor kleine invallen te be hoeden en de vijand te harceleren bij zijn convooien en fourage- ringen. De 3e Juni en volgende dagen werden de hier toe nodige bewegingen uitgevoerd. Villeroy wierp zijn infanterie in Rijssel, Ieperen, Meenen en Doornik, Marsin de zijne in Bergen, Ath, Mau- beuge en Charleroi. Een verdeling werd gemaakt, waarbij Villeroy, die zijn hoofdkwartier te Rijssel vestigde, het bevel zou voeren van de zee tot en met Doornik; Marsin, met hoofdkwartier te Mau- beuge, Oostelijk van laatstgenoemde vesting. De door het ongeluk achtervolgde keurvorst Maximiliaan vestigde zich met de Beierse troepen in Bergen. La Mothe bezette met 11 bataljons Oostende en Nieuwpoort. Chamillart was intussen, na het treffen van enige regelingen, de 3e naar het hof teruggekeerd1). Terwijl bovengenoemde ingrijpende maatregelen aan Franse zijde werden getroffen, bleef het geallieerde leger voorlopig (31 Mei tot 4 Juni) in het kamp van Merlebeek. Niettemin vallen in die tijd be langrijke gebeurtenissen te vermelden. Reeds op de dag van aan komst in het kamp kwamen de gouverneur van Gent, de prins van Ventimillia, en de magistraat hun onderwerping aanbieden. Een zelfde brief als aan de overheden te Brussel was gezonden, ontvingen x) Pelet VI, 45-55', Marsin aan Chamillart, 13 Juni 1706 (id. 492); Marlborough aan Liechtenstein, 2 Juni 1706, bij Murray II-54.9 vlg. 6l

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 85