bondgenoten te volgen politiek waren hiermee reeds uitgestippeld.
Er diende echter een bestuur te worden gevestigd waarbijzolang de
oorlog nog duurde, de leiding der zaken zou berusten. Bij de vrede
toch zouden de Zuidelijke Nederlanden, afgezien van mogelijke
grenscorrecties e.d., aan koning Karel ten deel vallen; hierover be
stond geen verschil van mening. Doch overigens liepen de wensen
uiteen.
Keizer Jozef i, in deze toegerust met blanco volmacht van zijn
broeder Karel, die immers in Spanje vertoefde, wenste reeds thans
in het bezit van het burgerlijk bestuur te worden gesteld, terwijl het
militair gezag als tot nog toe bij Marlborough en de Staten, of hun
gedeputeerden, zou berusten. Hij beriep zich hierbij op het voor
beeld van Limburg, waar na de verovering in 1703 een dergelijke
regeling was getroffen. Reeds de 26e Mei deed Goes, de Oosten
rijkse gezant, dienovereenkomstig stappen in Den Haag. De Staten
wilden hiervan niet weten, doch verlangden, dat het bewind in de
veroverde en nog te veroveren gewesten in hoofdzaak bij hen zou
berusten, totdat bij de algemene vrede een uiteindelijke regeling zou
worden getroffen inzake de aard en omvang der barrière, die het
voornaamste motief was van hun deelnemen aan de oorlog. Engeland
zijnerzijds maakte, gelijk Marlborough tot grote voldoening van
de Staten uitdrukkelijk namens de koningin verklaarde, geen enkele
aanspraak op enige stad of grondgebied, doch wel op zeggenschap
bij de te treffen regelingen en aandeel aan het te vestigen voorlopige
bewind.
De Staten begrepen, dat het inrichten van het nieuwe bestuur, bij
de veelszins ingewikkelde politieke toestanden en stromingen in het
Zuiden, onmogelijk van Den Haag uit kon geschieden; zij machtig
den daarom op 3 Juni de gedeputeerden, tezamen met Marlbo
rough de nodige beschikkingen te maken. Het college diende daar
toe echter te worden uitgebreid. Reeds was op 1 Juni Gisbert
Cuper, burgemeester van Deventer en gedeputeerde namens Over-
ijsel en Gelderland, in het leger te Merlebeek aangekomen. De
3e Juni besloten de Staten, een tweetal kundige financiers aan te
wijzen, om met een subcollege uit de gedeputeerden de zaken in het
Zuiden te regelen. Het waren de Leidse oud-burgemeester en lid
van de Raad van State Johan van den Bergh en Jacob Hop, de
thesaurier-generaal. Als adviseur trad op de met de toestanden en
personen grondig bekende Johan Hulft, onze voormalige resident
te Brussel. De beide eerstgenoemden kwamen de 1 <;e Juni in het leger
te Aerseele. Reeds voordien was besloten tot herstel van de aloude
Raad van State als centraal regeringslichaam, gelijk de 19e Juni
66