plooi te verschaffen aan de vele overgekomen officieren en zoons
van adellijke Zuidnederlandse families. Grote zorg veroorzaakte de
betaling dezer nieuwe regimenten, waarvan er drie op Brabant, de
overige op Vlaanderen gerepartieerd waren. Geldgebrek en onwil
waren reden, dat voortdurend over wanbetaling werd geklaagd, ge
paard met de onvermijdelijke desertie, zodat de korpsen af en toe
dreigden geheel te verlopen. Dat zij onder deze omstandigheden een
krachtige bijdrage tot de krijgsmacht zouden vormen, was nauwe
lijks te verwachten. Ook was de gezamenlijke sterkte te gering om
de toeloop van officieren en gegadigden voor officiersplaatsen op te
nemen, wat weer de nodige ontevredenheid veroorzaakte1).
Een andere zaak, welke aanstonds werd aangevat, was het slech
ten der linies van Antwerpen tot bij Namen. Bij de aanzienlijke
lengte en de geringe medewerking der plaatselijke besturen is ver
klaarbaar, dat het werk langzaam voortgang maakte en tot diep in
1707 aanhield. Fagel liet zijnerzijds alle versterkingen tegenover
Staats-Vlaanderen met de grond gelijk maken.
Voorts was een herziening van het gehele contributiesysteem
nodig. De Staten immers gingen thans contributie heffen in Noord
Frankrijk en Flenegouwen, de Fransen van hun zijde in delen van
Vlaanderen en Brabant. Bij de onderhandelingen over deze zaak
heeft de pensionaris van Maastricht en ontvanger van de contributie
Pesters, zich wederom verdienstelijk gemaakt.
Dat de Staten ook op handelsgebied zoveel doenlijk voordeel uit
de nieuw geschapen toestand trachtten te trekken is, gezien de ge
weldige lasten waaronder de Republiek gebukt ging, begrijpelijk.
Reeds op 12 Juni ontvingen de gedeputeerden opdracht, te bewer
ken, dat het voor de Noordnederlandse handel zeer voordelige ta
rief van 1680 zou worden hersteld, met afschaffing van alle 'nieuwig
heden'. Tevergeefs trachtte de Zuidnederlandse Rekenkamer aan de
pressie der Noordelijken weerstand te bieden; in Juli zag zij zich
genoodzaakt, het begeerde tarief in te voeren. Het had reeds dadelijk
een omvangrijke import van Hollandse waren tengevolge. Nadat op
6 Juli Oostende was ingenomen profiteerde ook de Engelse handel
van de lage in- en uitgaande rechten door hier aanstonds een quan
tum goederen in te voeren. De Hollanders hadden echter het voor-
deel, te beschikken over de rivieren en het is duidelijk, dat zij er
naar streefden, alles wat voor de bevoorrading van het leger nodig
was o.a. de voorziening der magazijnen, uit het eigen land in te
voeren. Voor de betrokken Zuidelijke gewesten moest deze handel-
O
t) Veenendaal, id. 6 £-70. Over de Zuidnederlandse troepenCayron, 'Pastur' Chap. VII (Bijlage 18).
70