kon worden bestemd, zeer gering was. Verrassingen waren dus geenszins uit
gesloten.
De Wonsstelling is op het zwaartepunt van de aanval snel door de Duitsers
doorbroken, hoewel deze aanval slechts werd uitgevoerd door troepen ter sterkte
van een bataljon, gesteund door twee batterijen artillerie, een compagnie pag. en
I een compagnie licht geschut.
Er zijn hier verschillende oorzaken voor aan te wijzen. In de eerste plaats schijnt
men er in de Wonsstelling op gerekend te hebben, dat de stelling zou worden
ontruimd zodra de troepen van de T.B.F. zouden zijn gepasseerd; de commandant
zond althans reeds in de nacht van 10 op 11 Mei zijn goederentrein en keukentrein
terug. Dat standhouden werd bevolen, was dus niet verwacht en men begreep de
noodzaak daarvan niet. Voorts stonden de troepen opgesteld op te grote front
breedten in veldversterkingen van grond en hout die elk een, door het schietgat
bepaalde, smalle vuursector hadden, terwijl op vele plaatsen de vijand uit een
geheel andere richting naderde. Leiding van compagnies- en sectiecommandanten
was op dergelijke fronten en zonder verbindingsmiddelen vrijwel onmogelijk.
Doordat er geen artillerie beschikbaar was, kon de vijandelijke artillerie onge
stoord de van verre zichtbare veldwerken onder vuur nemen en kon de vijandelijke
infanterie niet op grote afstand worden bestreden. Met haar licht geschut wist deze
voltreffers op schietgaten te plaatsen, die aanleiding waren tot het uitsteken van
witte doeken hetgeen, eenmaal ergens vertoond, spoedig navolging vond.
De vijandelijke luchtstrijdkrachten hadden vrij spel; behalve twee verkennings
vliegtuigen en één jager kreeg men geen eigen vliegtuigen te zien, terwijl voor
luchtafweer uitsluitend enkele zware mitrailleurs konden worden aangewezen.
De inundatie was in het terrein, waar de aanval plaats had, van weinig betekenis,
al hadden de Duitsers er toch hinder van.
Uit de gang van zaken blijkt wel, dat onder omstandigheden als zich hier voor
deden het bevel „standhouden" wel kan worden gegeven, maar dat op de opvolging
daarvan dan niet valt te rekenen.
De vraag doet zich voor, of het geen aanbeveling had verdiend, de Wonsstelling
dn de nacht van 11 op 12 Mei te ontruimen. Men zou de bezetting dan met de
treinen en de wapens beschikbaar hebben gekregen voor taken, die noodzakelijker
waren dan weerstand bieden in de Wonsstelling, waarmede weinig viel te winnen.
Op 11 Mei vond C.-Stg.Hd. echter nog geen aanleiding deze troepen terug te
nemen, daar van de vijand nog weinig anders was gezien dan kleine verkennings
afdelingen. Hij had bovendien niet verwacht, dat de verdediging zo snel in elkaar
zou storten en vermeende, dat met het terugnemen nog wel tot 12 Mei kon worden
gewacht.
Zoals uit de Duitse gegevens is gebleken, heeft de aanval op Kornwerderzand
niet de omvang gehad, welke men in 1940 na de capitulatie aanvankelijk dacht.
Zij is beperkt gebleven tot een niet doorgezette aanval van enige stootgroepen, die
reeds op vrij grote afstand met vuur tot staan zijn gebracht.
Intussen hadden de kazematten bewezen, dat zij van goede constructie waren
doch tevens was gebleken, dat kanonnen van zwaarder kaliber en groter dracht dan
104