Op last van admiraal Verhuel (die Den Helder nog van November 1813 tot Mei 1814 bezet hield) werd het fort Du Falga vernield. In de 19e eeuw is eigenlijk op het grondplan van Napoleon doorgewerkt. In de Vestingwet van 1874, waarin werd vastgelegd, welke van de talrijke in ons land aanwezige vestingen en forten bleven gehandhaafd en op de hoogte van de tijd moesten worden gebracht, kwam ook de „Stelling van Den Helder" voor. Op hetgeen na de Napoleontische tijd, feitelijk eerst na 1874, heeft plaats gehad ter verbetering van de stelling, zijn van invloed geweest de grote technische ont wikkeling van de artillerie in de 19e eeuw, zoals de invoering van het getrokken geschut omstreeks 1865, de verbetering en toename van de dracht van het krom- baangeschut na 1871, de toepassing van brisante projectielen omstreeks 1885, het rookzwak buskruit omstreeks 1890, en vooral ook de overgang van zeil- naar stoomvloot, het bouwen van gepantserde schepen en de toepassing van mijn- versperringen. Dit heeft echter niet geleid tot het vooruit brengen van het landfront. De toestand, zoals die aan het einde van de eerste wereldoorlog was, kwam op het volgende neer. Er was een zeefront met de forten Kijkduin, Erfprins (met het werk Kaaphoofd, waarvan een vroegere naam Westbatterij was geweest), de Oostbatterij, de Batterij Wierhoofd en het aan de oostzijde van de mond van het Nieuwe Diep gelegen pantserfort Harssens. Tussen Wierhoofd en Erfprins bevonden zich bovendien enige kleinere werkjes voor flankering van de zeedijk. Er was een landfront, waarvan de noordwestelijke hoekpijler het fort Erfprins was (dat dus zowel tot het zee- als het landfront behoorde) en waarvan het fort (vereenvoudigd tot batterij) Dirks Admiraal, de batterij Westoever en de batterij Oostoever deel uitmaakten. De werken van het landfront waren verbonden door een doorlopende borstwe ring met daarachter een gedekte weg, die men de Gemeenschapslinie noemde. In die linie waren nog enkele kleine werkjes aangelegd. De stelling was toen reeds lang verouderd; het in zijn tijd machtige en goede kustgeschut had onvoldoende dracht en vuursnelheid, terwijl het landfront veel te dicht bij Den Helder en de haven lag. Bovendien was een les van de le Wereld oorlog, dat de oude grote verdedigingswerken dienden te worden vervangen door kleinere verspreide werken en dat het kustgeschut, dat de strijd moest kunnen aanbinden met moderne oorlogsschepen, moest worden onttrokken aan zicht uit zee. Het moest dus worden opgesteld op enige afstand van de kust met middelen voor indirecte richting, waartoe het bouwen van bomvrije meetposten en werk kamers nodig was. De tussen de beide wereldoorlogen gevoerde defensiepolitiek sloot het moderni seren van onze verdedigingswerken, zowel elders als in de Stelling van Den Helder, uit. In de loop der jaren is echter de verouderde kustartillerie vervangen door scheepsgeschut van afgevoerde oorlogsschepen, dat op zichzelf zeer goed was, doch niet modern, van kleinere dracht dan het geschut van moderne oorlogsschepen en slechts voor een deel opgesteld voor indirecte richting. Met de weinige voor de 4

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1960 | | pagina 22