de vuurmonden kon gebruiken, wederom een aanval te doorstaan, terwijl juist op dat ogenblik het vaarwater werd versperd door een botter met dekschuit van de Mijnenveegdienst, waarmede getracht werd magnetische mijnen onschadelijk te maken. Door handig manoeuvreren slaagde de Britse Commandant er toch in, zijn schip binnen te brengen en aan de toeristensteiger te meren. Aan boord van de Whitshed bevond zich een vernielingsploeg van 7 officieren en 121 man onder bevel van Commander M. G. Goodenough, bestaande uit een land- machtploeg, bestemd voor Amsterdam en een marineploeg, bestemd voor IJmui- den. Het zenden van deze ploeg was (evenals het zenden van dergelijke ploegen naar Hoek van Holland en Vlissingen) een veiligheidsmaatregel van Britse zijde, welke niet van Nederlandse zijde was uitgelokt. Een Nederlandse vernielingsploeg was in de Positie niet aanwezig. Omstreeks hetzelfde tijdstip verschenen op verzoek van de Chef Marinestaf, zonder dat dit de C.P.IJ. bekend was, enige Franse vliegtuigen, die over een in richting beschikten voor het tot ontploffing brengen van magnetische mijnen. De vliegtuigen kwamen, laag over het water vliegend de haven binnen, werden niet als Franse vliegtuigen herkend en van alle zijden, ook door de Britse jager, bescho ten zonder te worden beschadigd. Ondanks dit vuur, dat daarna ook bij de 2e run werd afgegeven, vlogen de vliegtuigen op ongeveer 3 a 5 m boven het water, de lichtenlijn volgend; vlak voor de semaphore trokken zij steil op. Het kostte veel moeite, het vuur van de afweermiddelen te doen staken. H.Ms. Whitshed had drie gewonden aan boord, waarvan er een later in het ziekenhuis is overleden. Na het debarkeren van de vernielingsploeg vertrok de jager onmiddellijkeen ongeveer 40 man sterke ploeg reisde per trein door naar Amsterdam, terwijl de voor IJmui- den bestemde ploeg in het havenkwartier werd ondergebracht. Commander Goodenough meldde zich bij de C.P.IJ. en besprak zijn voorlopige plannen, die echter door de C.P.IJ. belangrijk werden gewijzigd. Zo hield het Britse plan o.m. in het vernielen van de sluizen in geopende toestand, hetgeen on toelaatbaar was en het vernielen van de Velsenerbrug, hetgeen weinig zin had. De aanwijzingen van de C.P.IJ. werden door de Britten strikt opgevolgd. Te ongeveer 21.00 verschenen de Britse kruisers H.Ms. Galathea en Arethusa met enige torpedoboot jagers voor de haven met de opdracht, de Prinselijke familie en Britse vluchtelingen naar Engeland over te brengen. Daar het vertrek van de Prinselijke familie in verband met het parachutistengevaar was uitgesteld, zond de C.P.IJ. een officier met een motorsloep naar buiten om de commandant van het smaldeel in te lichten. De jagers Vivien en Valiant, die reeds de haven waren binnengelopen, werden teruggeroepen. Laat in de avond vertrokken de eerste koopvaardijschepen uit Amsterdam naar Engeland. Te 22.00 verliet het S.S. Iris, te 23.00 het S.S. Titus van de K.N.S.M. de haven, beiden met een lading goud van de Nederlandse Bank. Zij waren onder bewaking van een luitenant van de mariniers met een sectie marinetroepen te IJmuiden aangekomen. Tegelijk met de Titus vertrok de nagenoeg afgebouwde Ned. flottieljeleider Jacob van Heemskerck; eveneens vertrok het kustvaartuig 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1961 | | pagina 26