had ontvangen, wilde hij er nog geen gevolg aan geven. Hij zette de bevels uitgifte voort, doch deed tevens telefonisch en door officieren bij de Garnizoens commandant van Amsterdam, C.-Westfront en de O.L.Z. informeren naar de juistheid van het bevel. Toen hij na veel moeite de C.P.IJ. op het Fort te spreken kreeg deelde deze hem mede, dat de inhoud van het bevel niet juist was, dat het landfront moest worden bezet en dat de vijand daarin tot 24.00 moest worden tegengehouden. Daarna heeft C.-42 R.I. geen contact meer met de C.P.IJ. gehad, doch wel ont ving hij op zijn informaties bericht dat de vijandelijkheden op last van de O.L.Z. moesten worden gestaakt, terwijl hij tevens van C.-Det.K.A. als waarnemend Positiecommandant bevel kreeg, de bezetting van de stelling op te heffen en de wapens te doen neerleggen. De C.P.IJ. had na het ontvangen van het bevel tot her uitvoeren van de voor bereide havenvernielingen aan C.-Det.K.A. opdracht gegeven, het kustgeschut en de munitie onbruikbaar te maken met uitzondering van de kanonnen, die vuur op het landfront konden brengen. Zodra deze opdracht was uitgevoerd, moest de bezetting der vernielde batterijen zich melden bij de Commandant van het land front. C.-Det.K.A. liet aanvankelijk de munitie verschieten, doch dit werd gestaakt, toen het aanhoudende snelvuur bij militairen en burgers opwinding veroorzaakte, terwijl de munitie voor de vijand toch van weinig waarde zou zijn. De kanonnen werden daarop vernield door de lopen na het laden met zand te vullen en daarna af te vuren. Op deze wijze zijn de beide Batterijen van 12 cm (I en II) en twee kanonnen van 7 cm vernield en bovendien de zoeklichten. De commando-, batterij en meetposten zijn niet vernield; evenmin de batterij van 24 cm en de koepel van 15 cm op het Fort. Nadat het bevel tot het neerleggen van de wapens was ontvangen, had de C.P.IJ. het commando over de Positie overgegeven aan C.-Det.K.A. Volgens deze had de overdracht plaats met de volgende woorden. Bijzonderheden werden hem daarbij niet medegedeeld, doch bij onderzoek bleek dat de verbindingen intact waren gebleven. De Chef van de Staf van de C.P.IJ., die het onverantwoordelijk achtte, dat de C.P.IJ. na het bevel om de wa pens neer te leggen opdracht had gegeven aan C.-Det.K.A. om tot 24.00 stand te houden, terwijl hij zelf vertrok, bracht dit onder de aandacht van C.-Det.K.A., die daarna het A.H.K. deed opbellen. Toen daarbij bleek dat alle gevechtshandelingen moesten worden gestaakt, trok C.-Det.K.A. het bevel tot stand houden in. In verband met de vernielingen, die door het Britse vernielingsdetachement werden uitgevoerd had bij de bezetting van het Fort de mening post gevat, dat het Fort eveneens zou worden opgeblazen. De manschappen liepen te hoop voor de commandopost van C.-Det.K.A. en verzochten dringend, het Fort te mogen verlaten. De Overste had daar aanvankelijk geen oren naar en deelde mede dat de vrees ongegrond was. Tenslotte gaf hij echter aan de aandrang toe en deed hij het Fort ontruimen. De C.P.IJ., die na de over- 16 „Ik ga heen en draag U het commando over de Positie over. Tracht alles tot een zo goed mogelijk einde te brengen en houd in elk geval tot 24.00 stand."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1961 | | pagina 32