C.-II-39 R.I. ontving tussen 17.00 en 18.00 bevel van de P.C., maatregelen te treffen om met alle beschikbare troepen op 13 Mei te 7.00 een zuiveringsactie tegen het Staalduinse bos te doen uitvoeren, nadat te voren door alle verdragende wapens een inleidende beschieting was uitgevoerd. Voor deze actie stelde hij de kapitein-adjudant H. J. Kronig van 39 R.I., die was ingedeeld bij de staf van de P.C., beschikbaar. Te 20.00 hield C.-II-39 R.I. in tegenwoordigheid van C.-39 R.I. een bespreking. Het resultaat was, dat vorenbedoelde kapitein-adjudant (de enige beschikbare beroepsofficier van de Landmacht) de beschikking kreeg over zeven secties infanterie (onder bevel van C.-le Compagnie en de luitenant, die na het gewond raken van C.-2e Compagnie deze compagnie commandeerde), welke secties voor dit doel uit de verdediging werden los gemaakt. Gebeurtenissen op 13 Mei (zie schetskaart nr 9) De rapporten, die de Britse autoriteiten over de toestand in Nederland hadden ontvangen, waren aanleiding geweest om een bataljon infanterie naar Hoek van Holland te zenden. De P.C., reeds in de morgen van 12 Mei aangaande de komst van dit bataljon ingelicht, ontving in de nacht van 12 op 13 Mei mededeling, dat het met twee transportschepen, begeleid door enige jagers, in de nacht van 12 op 13 Mei te Hoek van Holland zou aankomen. Te ongeveer 2.00 verscheen de torpedoboot jager H.Ms. Hereward, te 2.45 gevolgd door de transportschepen Canterbury en Maid of Orleans, die tengevolge van oponthoud door onvoldoende bekendheid met de verkenningsseinen eerst te 4.30 aan de steiger lagen. Te 5.30 meerde ook de torpedoboot jager H.Ms. Malcolm. Uit de transportschepen werd een bataljon Irish Guards, 700 man sterk, ont scheept, waarna de schepen vertrokken, geëscorteerd door twee buitengaats ge bleven jagers. Het Bataljon Irish Guards stond onder bevel van Colonel Haydon en was zeer goed uitgerust o.a. met kleine tanks. De juiste opdracht van de com mandant is niet meer bekend, doch schijnt, zoals reeds werd vermeld, te hebben ingehouden, dat het bataljon zich naar 's-Gravenhage moest begeven. De P.C. had in de vroege morgen telefonisch van de Britse consul-generaal te Rotterdam het verzoek ontvangen, er met klem bij de Britse bataljonscommandant op aan te dringen om met zijn bataljon naar Rotterdam op te rukken en daar aan de strijd deel te nemen. De P.C. bracht dit verzoek over tijdens een onderhoud met de oudste comman dant van de aanwezige torpedoboot jagers en de bataljonscommandant; deze laatste weigerde aan het verzoek te voldoen, daar slechts volgens bevelen van het Britse Ministerie van Oorlog mocht worden gehandeld. Op diezelfde grond werd ook het verzoek van de P.C. om een compagnie naar het eiland Rozenburg te zenden, niet ingewilligd en evenmin om het bataljon een vooruitgeschoven stelling ten oosten van de Positie te doen innemen. 55

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1961 | | pagina 71