granaten voor de pantserafweerkanonnen ter beschikking stellen, daar ook III L.K. hierover niet beschikte. Een poging van de bataljonscommandant om bij de K.M.A. te Breda brisantgranaten te verkrijgen leidde evenmin tot resultaat. Majoor Hendriksz verzocht vervolgens telefonisch aan de Kantonnements- commandant te Dordrecht om uit het noorden tegen de bruggen op te rukken. Hij kreeg echter ten antwoord, dat men in Dordrecht met moeite de parachutisten buiten de stad hield, zodat van een dergelijke beweging geen sprake kon zijn. Hoewel 6 G.B. na bezetting van het bruggenhoofd Moerdijk onder de bevelen zou zijn getreden van de Commandant der Groep Kil, was de B.C. met het bestaan van deze Groep onbekend, daar de door hem op 9 April ontvangen opdracht behelsde, dat hij zich ter beschikking moest stellen van de Commandant van het Zuidfront der Vesting Holland, welk commando echter als zodanig op 12 April was opgeheven. Hierdoor kwam het telefonisch contact met de Commandant der Groep Kil eerst laat tot stand. Voordien richtte C.-6 G.B. zich nogmaals telefonisch tot C.-III L.K. en ver zocht om steun van Nederlandse bombardementsvliegtuigen. C.-III L.K. bracht dit verzoek ter kennis van de Commandant der Luchtverdediging te 's-Gravenhage. Op diens bevel werden daarop 5 CX vliegtuigen van 1-1-1 Lv.R., gestationneerd op het vliegveld Bergen, voor het bombardement aangewezen. Ongeveer 16.50 waren de toestellen in de lucht, behalve dat van de escadrillecommandant, dat wegens een defect aan de achtermitrailleur niet vertrok. De escadrille vertrok met drie toestellen onder sergeant-majoor W. Warnaar, terwijl het toestel onder 2e luitenant H. C. Asjes aanvankelijk de escadrillecommandant inwachtte en daarna de opdracht afzonderlijk uitvoerde. Zeer laag vliegende werd de Moerdijk bereikt, waarna hoogte werd genomen en 29 bommen van 50 kg op een aantal der veld- versterkingen nabij station Lage Zwaluwe en de rijksstraatweg werden afge worpen. De bommen lagen, blijkens de waarneming van 6 G.B., goed en het moreel der Nederlandse troepen werd hierdoor zeer verhoogd. Echter gelukte het slechts aan een sectie en de zich daarbij bevindende zware mitrailleurs, de uit werking te benutten en ongeveer 500 m op te rukken. Omstreeks 18.00 kwam C.-2e Compagnie telefonisch in contact met de Com mandant van de Groep Kil, aan wie hij artillerievuur verzocht op enkele met name genoemde dijken. Deze vuren moesten worden afgegeven als kaartvuren (daar waarneming van de noordelijke oever van het Hollandsch Diep niet mogelijk was) en bovendien vrijwel op de maximum schootsafstand der betrokken vuurmonden. Hoewel dus van de uitwerking niet veel kon worden verwacht was C.-Groep Kil toch van oordeel, dat de verlangde vuursteun moest worden verleend. Om 18.50 gaf de Artilleriecommandant aan 11-23 R.A. opdracht, vuurstoten op de aangeduide punten af te geven, terwijl de 25 Afd.A. te 18.35 opdracht kreeg, afsluitingsvuur te leggen op de zuidelijke landhoofden der bruggen over het Hollandsch Diep, teneinde het aanvoeren van Duitse versterkingen te belemmeren. Blijkens waarneming uit de voorste lijn van 6 G.B. lag het vuur van 11-23 R.A. aanvankelijk goed, doch het sprong later over de eigen infanterie heen naar het zuiden. Wellicht realiseerde de betrokken vuurleider zich niet dat in dit geval het 93

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1963 | | pagina 113