vaartuigen en reddingboten konden door de C.M.M.Hs. worden verleend. Op
6 en 7 September 1939 was het Zeegat van Goeree door twee niet passeerbare
mijnversperringen afgesloten, die door de bewakingsvaartuigen x) werden bewaakt.
In het vorenstaande is een beeld gegeven van de verdedigingsvoorbereiding van
het Zuidfront, waaruit blijkt, dat deze op 10 Mei 1940 nog geenszins aan redelijke
eisen voldeed. In verband met de gebeurtenissen op 10 Mei en de volgende dagen
dient hieraan tevens een beschrijving van het Kantonnement Dordrecht te worden
toegevoegd (zie schetskaart nr Z. 3).
Na de algemene mobilisatie bevond zich aldaar het Depot pontonniers en
torpedisten, dat bestond uit de Staf, le, 2e en 3e Depotcompagnie pontonniers en
de Depotcompagnie torpedisten. De totale sterkte van het depot bestond op
10 Mei uit 19 officieren (w.o. 4 non-combattanten), 155 onderofficieren, 1013
korporaals en manschappen (w.o. 151 zeemiliciens) en 241 recruten.2)
De pontonniers en torpedisten waren technische troepen die, mede in verband
met de zeer korte eerste oefentijd (5| maand), die van 1922-'38 in ons leger bestond,
vrijwel uitsluitend met het oog op hun technische werkzaamheden waren opgeleid.
De opleiding voor het gevecht beperkte zich, in het bijzonder bij de pontonniers,
vrijwel tot elementair schietonderricht, terwijl de gevechtsopleiding van de torpe
disten gericht was op de versperring van binnenwateren met mijnen en bewaking
met bewapende vletten. Voorts was een groot aantal der bij het depot ingedeelde
dienstplichtigen om enigerlei reden minder geschikt voor het veldleger, dan wel
eerst op 7 Mei teruggekeerd van zakenverlof. De officieren waren afkomstig van
de artillerie, waarbij de pontonniers en torpedisten tot 1927 waren ingedeeld ge
weest, of van de genie, waartoe deze troepen sedert dat jaar behoorden, of waren
- voor wat betreft de jongere reserve-officieren - bij het korps zelf opgeleid. De
bewapening van de pontonniers bestond uit karabijnen en geweren, terwijl de
compagnie torpedisten bovendien twee zware mitrailleurs bezat.
De depot- tevens kantonnementscommandant, luitenant-kolonel J. A. Mussert,
had vrijwel zijn gehele diensttijd bij de torpedisten doorgebracht en gold als bij
uitstek deskundig op dit gebied. Zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid hadden
echter door een ernstige ziekte dermate geleden, dat in kritieke omstandigheden
weinig of geen leiding van hem kon uitgaan. Hij was een broeder van de leider der
N.S.B., hetgeen in de oorlogsdagen voor velen voldoende was om wantrouwen
tegen hem te koesteren. Waartoe een en ander heeft geleid, zal uit de beschrijving
van de gebeurtenissen blijken.
11
Een der drie bewakingsvaartuigen, nl. Hr.Ms. Balder, was reeds geruime tijd in reparatie te
Rotterdam.
2) Onder deze getallen medegerekend: intendancetroepen, chauffeurs, ziekendragers, geëmploy
eerden, koks, schipperspersoneel enz.
Deze sterkteopgave is gegrond op het dagelijks rapport van 10 Mei 1940. De werkelijke sterkte was
iets kleiner, daar dienstplichtigen die met zakenverlof in Duitsland vertoefden - hetgeen bij de
uit varenslieden gerecruteerde pontonniers en torpedisten vrij veelvuldig voorkwam - niet konden
terugkeren, terwijl afwezigen met zakenverlof in de sterkte werden medegerekend.