van de Groep Kil. Echter hadden C.-Vg.Holland en de O.L.Z. zich, op enkele uitzonderingen na, alle uit de „Oorlogswet" 2) voortvloeiende bevoegdheden voor behouden. 3) Tussen de Kantonnementscommandant te Dordrecht en de te Put- tershoek gevestigde Commandant van de Groep Kil, achter wiens frontgedeelte Dordrecht lag, bestond dus geen enkel hiërarchiek verband. Tenslotte moet er in verband met de loop, die de gebeurtenissen hebben ge nomen, op worden gewezen, dat zich achter het Zuidfront en wel even ten zuiden van Rotterdam het Vliegpark Waalhaven bevond, waarvan de Commandant onder bevel stond van C.-Lvd. te 's-Gravenhage. Op dit vliegpark bevond zich de 3e Jachtvliegtuigafdeling, bestaande uit tien G. 1 gevechtsvliegtuigen. Met de ver dediging van het vliegpark tegen aanvallen op de grond of van luchtlandings troepen was III-R.J. belast, terwijl de luchtverdediging was opgedragen aan twee Btn.Lu.A. en drie Peln.Lu.Mitr., behorende tot de Lvd. Kring Rotterdam 's-Gravenhage. b. PARAATHEID De Groepscommandanten in de Vesting Holland ontvingen vóór 10 Mei niet de vanwege de O.L.Z. aan een aantal autoriteiten uitgegeven zeer geheime „Mede delingen van gegevens", zodat de mate van paraatheid hunner troepen werd be paald door de van C.-Vg.Holland ontvangen bevelen. Hierbij werden drie graden onderscheiden: normale, verhoogde en volledige strijdvaardigheid. Indien niet anders werd bevolen, was de strijdvaardigheid „normaal", d.w.z. dat geen bij zondere voorzorgsmaatregelen waren getroffen. Toen op 9 April 1940 de Duitse aanval op Denemarken en Noorwegen plaats had, waren de verloven ingetrokken en een aantal andere maatregelen voor ver hoging van de paraatheid bevolen, die tijdens de verplaatsing van de troepen van het Oostfront naar het Zuidfront nog van kracht waren. Op 20 April was bepaald, dat weder normaal kon worden geoefend, terwijl met ingang van 27 April wederom periodieke verloven waren toegestaan tot een kleiner percentage dan voorheen. Op 28 April hadden de Groepscommandanten tele fonisch bericht van C.-Vg.Holland ontvangen, dat met ingang van 29 April de voertuigen konden worden ontpakt en ten aanzien van de munitieberging moest worden teruggekeerd tot de toestand van vóór 9 April. Dit betekende in de Vg. Holland, dat de munitie compagniesgewijze was opgelegd en zich dus niet bij de man en op de voertuigen bevond. Slechts bij het dekkingsdetachement Willems dorp was de munitie bij de man gebleven, terwijl in het bruggenhoofd Moerdijk de munitie op 7 Mei weder was uitgegeven. Op 7 Mei te 15.15 hadden de Groepscommandanten een telex-bevel ontvangen, waarbij alle verloven werden ingetrokken. In de avond van 8 Mei had C.-Groep Kil telefonisch opdracht ontvangen van C.-Vg.Holland om van één uur vóór tot één uur na zonsopgang op de betonweg 13 4) Schrijven C.-Vg.Holland van 20 April 1940, bureau I1, nr 120 A. 2) Wet op de Staat van Oorlog en van Beleg. Schrijven C.-Vg.Holland van 23 April 1940, nr 82 G. en idem S. I4 nr 121 A.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1963 | | pagina 33