beschikten. De 10e Mei zou aantonen, dat ten opzichte van mogelijke aanvallen
uit de lucht feitelijk alle troepen, ook die welke ver achterwaarts zijn opgesteld,
moeten worden geacht in voorste lijn te liggen.
In het kantonnement Dordrecht had het intrekken van de verloven op 7 Mei
doen begrijpen, dat wederom een periode van verhoogde spanning was ingetreden.
Voor de depottroepen, naar de toenmalige begrippen veilig in het hart des lands
gelegen, waren echter geen bijzondere maatregelen bevolen. De burelen waren
buiten de normale diensturen niet bezet; het dagelijkse dienstbedrijf ging onge
stoord verder, waarbij de commandanten van de depotcompagnieën pontonnniers
en torpedisten hun aandacht in het bijzonder wijdden aan de op 6 Mei in werkelijke
dienst getreden recruten. De depotcompagnieën beschikten over geringe voorraden
munitie, opgeslagen in compagniesmunitiemagazijnen. Bij de le en de 2e Dep.
Comp.Pont., gelegerd in scholen in de Wijk Krispijn (zuidelijke uitbreiding van
Dordrecht), waren tot een paar weken vóór 10 Mei slechts respectievelijk 150 en
250 patronen, bestemd voor de wachten, aanwezig. Echter had de kapitein H. J.
Siegmund, commandant van de le Dep.Comp.Pont., het gelukkig initiatief gehad,
met het oog op de mogelijkheid van aanslagen van binnen uit, zich een tweetal
kisten met munitie te verschaffen. Uit gelijke overweging had de kapitein H. B.
Driessen, commandant van de 3e Dep.Comp.Pont. een kist met munitie opge
slagen. Voor het overige was de beschikbare munitie 7500 geweerpatronen)
opgeslagen in het munitiemagazijn van de Oude Kazerne aan de Buiten Walen-
vest.
De sectie spoorwegtroepen bewaakte, volgens de ontvangen bevelen, van de
nacht van 7/8 Mei af het stationsemplacement Dordrecht en wel het gedeelte
van de overweg aan de Dubbeldamse weg tot en met de spoorbrug over de Oude
Maas. Deze bewaking was toevertrouwd aan een wacht ter sterkte van een sergeant,
een korporaal en vijftien dienstplichtigen, terwijl de commandant met het overige
personeel in alarmtoestand legerde in het buiten „Weizicht", ten zuiden van het
station. Aan alle manschappen waren 60 patronen en een noodrantsoen levens
middelen uitgereikt.
De bewaking van de verkeersbrug werd, zoals reeds is medegedeeld, uitgevoerd
door een brugwacht van een sergeant, een korporaal en twaalf pontonniers in een
wachthuis midden op de brug, van waaruit een dubbelpost op het noordelijke en
een op het zuidelijke uiteinde van de brug was geplaatst.
Voor de luchtverdedigingsorganen had C.-Lvd. reeds sedert 9 April 1940 de
hoogste graad van paraatheid bevolen van één uur voor zonsopgang (op 10 Mei
derhalve van 3.30 af) tot 8.00 voorm. Dit betekende, dat alle stukken der batterijen
en pelotons volledig bemand waren. Aangezien zij met het oog op de noodzakelijke
aflossingen een grotere personeelssterkte hadden dan voor de bediening nodig was,
bevond zich op genoemde uren ongeveer de halve personeelssterkte bij de wapenen.
Voor de inundaties rond Willemstad en Moerdijk was sedert 9 April 1940 de
z.g. Ille periode bevolen, hetgeen inhield, dat de poldersloten gevuld waren tot
het voorbereidingspeil zodat onmiddellijk met het inunderen kon worden be-
16