De 3e Compagnie ontmoette bij Amstelwijck een Duitse patrouille, die met
achterlating van één gesneuvelde uitweek; zij doorzocht dit buiten, dat verlaten
werd bevonden, behoudens de hier nog steeds aanwezige hulpverbandplaats.
De chef hiervan, res. officier van gezondheid le kl. Dr. L. van Loon, begaf zich
daarop naar 's-Gravendeel en deelde de Gr.A.C. mede, dat Amstelwijck in eigen
handen was, waarna op dit punt geen storend vuur meer werd afgegeven. De
wielrijders ontwikkelden zich vervolgens tegen de zuidzijde van Zeehaven. Zoals
vermeld, was dit terreingedeelte bezet door 2-II-28 R.I. en gelukkig bemerkte
men bij dat onderdeel, door eigen troepen te worden aangevallen, zodat door
zwaaien met zakdoeken verbinding met de wielrijders kon worden verkregen.
De beide compagniescommandanten doorzochten gezamenlijk nogmaals de Zee
haventerreinen, zonder een spoor van vijand aan te treffen, waarna ritmeester Stas
zich telefonisch met zijn B.C. in verbinding stelde en met diens machtiging naar
het Oranjepark terugkeerde.
Voordat deze compagnie was afgemarcheerd ontving 11-28 R.I. vuur uit
oostelijke richting van 1-III-2 R.W. De daarbij ingedeelde mortiersectie verschoot
dertig projectielen op de loodsen in de noordoosthoek van het terrein, welk ge
deelte door 1-II-28 R.I. was bezet. Na veel roepen en zwaaien, het doen blazen
van het „Wilhelmus" en het uitzenden van een patrouille, slaagde C.-II-28 R.I.,
majoor Ravelli, die door de kijker had vastgesteld, met eigen wielrijders te doen te
hebben, er eindelijk in het vuren te doen staken. Hij kreeg vervolgens contact met
de compagniescommandant van de wielrijders, die daarop verbinding zocht met
zijn collega van de 3e Compagnie en vervolgens zijn uit de hand geraakte compagnie
deed verzamelen op de Patersweg, aan de zuidrand van de wijk Krispijn. Majoor
Ravelli had intussen te 10.00 en te 12.00 telefonisch verbinding opgenomen met de
Kantonnementscommandant te Dordrecht, deze de toestand bij Zeehaven uiteen
gezet en de opdracht ontvangen, naar h:t noorden door te dringen en de vijand van
de Zwijndrechtse brug te verdrijven. In verband hiermede gaf hij, nadat hij
bovenbedoelde verbinding met de wielrijders had verkregen, aan C.-2e Compagnie,
kapitein Belgraver, opdracht zijn compagnie te verzamelen, waarna hij zich weer
naar de oostzijde van het terrein begaf.
Uit het noorden klonk toen plotseling hevig geschiet en geschreeuw, waarna
de vijand met kracht opdrong. De met drie zw.mitr. versterkte sectie van luitenant
Ruige van 14 C.Pn., die zich in het noordwestpunt van de wijk Krispijn bevond,
was eveneens aangevallen en, na de mitrailleurs onbruikbaar te hebben gemaakt,
naar het station teruggetrokken. Bovendien trokken delen van 1-II-28 R.I. over
het Zeehaventerrein terug. Tevergeefs trachtte majoor Ravelli, met enkele man
schappen die terugtrekkende beweging te stuiten en eerst in een door 2-II-28 R.I.
inmiddels bezette lijn gelukte het hem, bijgestaan door de officieren, de weerstand
opnieuw te organiseren. Korte tijd later vertoonde zich op de Dordse straatweg een
troep van omstreeks 5060 Nederlandse soldaten, zwaaiende met witte vlaggen
en een grote oranje-wit-blauwe vlag, terwijl zij „hup Holland", „niet schieten"
e.d. riepen. Het betrof hier soldaten, die door de Duitsers in de voorafgegane
gevechten krijgsgevangen waren gemaakt.
54