dant van III-l R.W. om dit te bezorgen. C.-l R.W. ontving het (volgens zijn ver slag) eerst te ongeveer 20.30 te Molenaarsgraaf. Uit het vorenstaande volgt, dat C.-Lt.Div. geen goed inzicht in de toestand heeft gehad en er o.m. onkundig van was, dat de bruggen over de Oude Maas bij Zwijn- drecht door de Duitsers waren bezet. Dientengevolge leidde, zoals reeds op blz. 52 werd medegedeeld, een waarschijnlijk te letterlijke interpretatie van de ontvangen opdracht ertoe, het te Papendrecht aanwezige III-2 R.W. niet langs de kortste weg, dus over het Papendrechtse veer, naar Dordrecht te zenden, doch langs de omweg over Zwijndrecht. Doch ook overigens blijkt een volkomen gebrek aan inzicht in de toestand. C.-Lt.Div. was er van op de hoogte, dat er in Rotterdam werd gevochten1), dat het Vliegpark Waalhaven door de Duitsers was bezet, dat er parachutisten waren geland op het Eiland van Dordrecht en dat de Moerdijkbruggen in Duitse handen waren. Dit alles deed hem echter niet het grote belang inzien van een snelle inbezitneming van de brug bij Alblasserdam en het doen van verkenningen in het terrein ten westen van de Noord, waar de divisie zich zou gaan gereed stellen. Weliswaar ontbraken de voor deze taken meest geëigende onderdelen, nl. de regimenten huzaren-motorrijders en de eskadrons pantserwagens, doch er werd ook niet getracht, ten spoedigste het dichst bij de hand zijnde onderdeel naar de brug te zenden. In plaats van allereerst een daartoe strekkend bevel langs de snelste weg aan het voorste bataljon wielrijders, dat was III-2 R.W., te zenden, werd een schriftelijk bevel opgemaakt en aan de regimentscommandanten gezonden, waarin met moge lijk vijandelijk ingrijpen vóór of in de lijn van gereedstelling geen rekening werd gehouden. Zelfs werd nagelaten, een officier van de staf bij de brug poolshoogte te doen nemen. Eerst vier uur na ontvangst van het bevel van C.-Vg.Holland, te ongeveer 21.00, nadat de duisternis reeds was gevallen, begaf kolonel Van der Bijl zich met zijn gevechtsstaf naar Alblasserdam, teneinde de opmars van beide gevechtsgroepen te controleren. Hij liet die staf op de weg Oud-Alblas-Alblasserdam achter en begaf zich met zijn beide naaste medewerkers te voet naar de brug, waarvan de klep omhoog gedraaid bleek te zijn. Een veldwachter deelde mede, dat de westoever van de Noord ter weerszijden van de brug in de namiddag door Duitse troepen was bezet, terwijl in het landhoofd springmiddelen waren aangebracht. De sterkte van de vijand bedroeg naar zijn schatting 200 a 300 man, die in het bezit van mi trailleurs waren.2) De brugwachter had de brug opgedraaid en het instrument, waarmede deze kon worden gesloten, medegenomen. Na vorenbedoelde mededelingen te hebben ontvangen, liep de kolonel met de beide officieren over de kunstweg langs de Noord in de richting Papendrecht en ontmoette omstreeks 300 m voorbij de brug de voorste afdeling van III-2 R.W., een sectie onder een vaandrig. Even later meldde zich de Commandant van dit 64 1) Dit was gebleken uit het telefonisch contact met de Commissaris van politie te Rotterdam. 2) Zoals zal blijken, was 's vijands werkelijke sterkte in dit stadium veel geringer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1963 | | pagina 84