De commandant van de zuidelijke patrouille ontving op 11 Mei omstreeks 2.15
van de Bataljonscommandant zijn opdracht. Werd aan de noordelijke patrouille
een vijandelijke sterkte van 35 man opgegeven, de zuidelijke patrouille kreeg
daaromtrent het getal 20 te horen. Ook deze patrouille bereikte ongehinderd de
overkant en landde omstreeks 450 m ten zuiden van de brug bij een scheepswerf.
De patrouille rukte vervolgens, de gebouwen en schuren van Oostendam door
zoekende, naar het noorden op, tot zij tegen een breed water vastliep. In de morgen
schemering werden een drietal vijandelijke mitrailleurnesten op de zuidzijde van
het landhoofd van de brug waargenomen. Weliswaar gelukte het de patrouille de
vijand met haar vuur verliezen toe te brengen, doch verder oprukken was onmoge
lijk. Omstreeks 7.30 wist de commandant telefonisch contact te krijgen met de B.C.
en kon hij aanwijzingen geven voor een mortiervuur, dat met goede uitwerking
werd afgegeven.
Omstreeks 9.00 zag de patrouille een aantal valschermjagers ten zuidwesten van
Hendrik Ido Ambacht afspringen. Tussen 10.00 en 11.00 werd uit zuidelijke en
westelijke richting vuur ontvangen. De patrouillecommandant achtte het nu nutte
loos, langer ter plaatse te blijven en keerde - na telefonisch bekomen machtiging
van de Bataljonscommandant - omstreeks 11.00 met behulp van twee ijzeren roei
boten (de atosboten waren tengevolge van het grote getijverschil afgedreven) naar
de oostelijke oever terug. Eén gesneuvelde en twee gewonden bleven op de weste
lijke oever achter. Aldus waren de met te zwakke krachten ondernomen pogingen
om 's vijands weerstand bij de brug te breken, mislukt.
Omstreeks 8.00 werd op bevel van de B.C. een poging gedaan, gebruik makende
van het verflauwen van 's vijands vuur, om over de lange brug op te rukken. Zij
werd ondernomen door vaandrig F. R. Ruys van 3-II-2 R.W., vergezeld van ser
geant J. H. W. M. Klekamp en vijf wielrijders. De brugwachters lieten daartoe de
klep zakken tot omstreeks een meter boven het brugdek, waarna de vaandrig met
zijn mannen er op sprongen en voorwaarts renden. Onmiddellijk ontvingen zij mi-
trailleurvuur, waardoor de sergeant aan de hals gewond neerstortte en verder op
rukken onmogelijk was. Daar de brugklep achter hen weer was opgedraaid, konden
zij niet terug en ongeveer een uur bleven zij tegen de spanten van de brug gedrukt
liggen. Toen gelukte het sergeant Klekamp ondanks zijn verwonding, zover
terug te klauteren, dat hij de enig overgebleven brugwachter (diens collega had
wegens 's vijands vuur de wijk genomen) kon beduiden de klep te laten zakken,
waarna de patrouille er in slaagde, terug te keren.
Een uur later, omstreeks 10.00, gelukte het aan de sectie mortieren enige treffers
te plaatsen, die twee van 's vijands in de westelijke oprit naar de brug ingegraven
mitrailleurnesten tot zwijgen brachten. De B.C. besloot toen nogmaals een poging
te doen de brug te overschrijden. Een tweetal groepen van de 3e Compagnie werden
door hem tot op de brug gebracht, waarna zij over de weder tot even boven het brug
dek neergelaten klep oprukten. Het lukte ditmaal tot ongeveer 50 m voorbij de klep
te komen, waarna niet alleen mitrailleurvuur uit de lengterichting van de brug werd
ontvangen, doch bovendien vuur van licht geschut uit de Watertoren. Een lichte mi-
71