oorlog terug te trekken, en dat Karel vi zijn nog steeds gekoesterde hoop op de Spaanse troon wel kon opgeven1). Terwijl Eugenius met grote bekwaamheid, doch met pover resultaat de belangen van de keizer en der Grote Alliantie verdedig de, zette St. John onverdroten de strijd voort tegen de Whigs en hun overzeese bondgenoten. Ongeveer gelijktijdig met de actie tegen Marlborough was ook het financieel beheer dat Robert Walpole, de leider der Whigs in het Lagerhuis, indertijd had gevoerd als 'Secretary at War' gewogen en te licht bevonden; 12 Januari verwisselde hij zijn zetel in het Lagerhuis voor een verblijf in de Tower. Hij werd na een halfjaar ontslagen, en hernam zijn rol op het politiek schouwtoneel, waarbij bleek dat het martelaarschap zijn populariteit slechts ten goede was gekomen 2). Voorts achtte men het dienstig op te treden tegen Townshend en andere 'medeplichtigen' aan het barrière-traktaat van 1709. Het Lager huis nam enige resoluties aan waarin geconstateerd werd dat dit verdrag ten hoogste schadelijk was voor de Britse handels- en andere belangen, en welke hierin culmineerden dat Townshend en allen, die tot de ratificatie hadden geraden, tot vijanden van Hare Majes teit en van het koninkrijk werden verklaard. Gelukkig bleven deze staatsvijanden op vrije voeten. Van het traktaat was verder geen sprake meer. Het had zijn dienst gedaan. Bij het streven het verdrag en hen die het hadden tot stand gebracht zwart te maken in de ogen des volks onderscheidde Jonathan Swift zich op bijzondere wijze door zijn brochure 'Some remarks on the Barrier treaty by the author of the conduct of the allies', een van veel demagogisch talent getuigend geschrift van hetzelfde waarheidsgehalte als de verdere pennevruchten, welke deze scribent ten nadele der Whigs en van Engelands bondgenoten het licht deed zien3). De jaarlijkse aanvraag aan het Parlement tot het verschaffen der middelen voor de aanstaande veldtocht werd door het ministerie dienstbaar gemaakt aan een formele aanklacht tegen de bondgenoten en in het bijzonder tegen de Republiek als zouden zij verre te kort zijn geschoten in hun verplichtingen ten behoeve van de gemeen schappelijke oorlogvoering. De regering legde namelijk (2 Lebruari) een volledig verslag over van de Britse oorlogsinspanning gedurende de gehele duur van de strijd, vergezeld van de nodige toelichtingen, en met name van een reeks van vergelijkende staten, waarin de jaarlijks door Engeland en de Republiek geleverde troepen en 98 Trevelyan 201 vlg.Feldzüge XIV Supplement p. £7, 59, 74, 84, 93, 94. 2) Trevelyan 199. 3) Eur. Mere. 231-240; Geikie-Montgomery, 2^3.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 122