bijdragen in een afzonderlijke overeenkomst zouden worden ge
regeld, maar hieraan was nimmer uitvoering gegeven, hetzij wegens
de moeilijkheden aan het vaststellen van een dergelijk 'dénom-
brement' verbonden, hetzij omdat men het onnodig oordeelde.
Wat de zeeoorlog aangaat was bij de conventie van 27 April 1689
inderdaad een verhouding van 3 tot 5- vastgesteld, maar in het
verdrag van 9 Juli 1703, waarbij genoemde conventie werd ver
nieuwd, was bepaald dat het aantal te leveren schepen jaarlijks
zou worden bepaald, wat dan ook in de praktijk was geschied.
Voor de landoorlog had de Republiek in 1702 60 000 man
opgebracht benevens 42 000 man bezettingstroepen; Engeland
40 000 man. In Engeland schijnt men inderdaad van mening te zijn
geweest, dat deze verhouding van 2 tot 3 (waarbij de bezettings
troepen zeer ten onrechte buiten beschouwing werden gelaten)
in een traktaat was vastgelegd, en ook voor verdere augmentaties
diende te gelden. Men grondde dit op een mondelinge boodschap
welke de toenmalige staatssecretaris Vernon namens koning
Willem iii aan het Parlement had overgebracht. In het adres moest
men echter bekennen: 'Nous ne trouvons pas qu'aucun traité de
cette nature ait jamais été ratifié, mais il paroit qu'il y eut un
traité conclu'een argumentatie die de Staten terecht weigerden te
aanvaarden. Waar dus het 'de toutes leurs forces' de enige maatstaf
was voor de wederzijdse krachtsinspanning, en de macht van
Engeland, uit hoofde van grondgebied, bevolking en geldmiddelen
die van de Republiek verre overtrof, achtten de Staten het billijk
dat eerstgenoemd land grotere middelen ter beschikking stelde.
Met name gold dit voor de oorlog ter zee, en in Spanje en Por
tugal.
Om de geweldige opofferingen welke de Republiek zich voor de
algemene zaak had getroost in het licht te stellen, konden de
Staten zich beroepen op de zware oorlogen, waarin zij sedert 1672
met korte tussenpozen gewikkeld waren geweest, op het feit dat zij
na de vrede van Rijswijk, toen Engeland zijn leger bijna geheel had
afgedankt, 4y 000 man onder de wapenen hadden moeten houden,
dat zij na de dood van Karel 11 van Spanje hun leger met go 000
man hadden vergroot lang voordat Engeland enige augmentatie van
betekenis had gedaan, dat de oorlogskosten in de Zuidelijke Neder
landen voor de Staten aanmerkelijk hoger waren dan voor Engeland.
De stellers der memorie verzuimden niet er op te wijzen hoe
onbillijk het was de garnizoenstroepen te negeren, alsof deze niet
tot de oorlogvoering bijdroegen. Veelvuldig toch werd van de
garnizoenen der steden, welke het veldleger dekte, een deel erbij
100