aangetrokken. Ook werd bijna jaarlijks een deel gebruikt tot het
vervangen van in de strijd 'gedelabreerde' regimenten. Tot de
verovering of 'reductie' van Brabant en Vlaanderen in 1706 toe was
jaarlijks een 'vliegend leger' uit de garnizoenen in Staats-Vlaanderen
geformeerd, ter sterkte van ongeveer een derde van alle bezettings
troepen, waardoor belangrijke vijandelijke strijdkrachten werden
gebonden. In de Zuidelijke garnizoenen lagen zowel Britse als
Staatse troepen, en wat de grensvestingen aangaat, deze dwongen de
vijand sterke garnizoenen tot de Somme toe te onderhouden. Ten
slotte waren in de loop van de oorlog de garnizoenstroepen,
mochten zij aanvankelijk 42 000 man hebben bedragen, sterk ver
minderd, zelfs ondanks enige invallen, waaraan het grondgebied van
de Staat had bloot gestaan.
Uitvoerig weerlegden de Staten de in het Britse adres prijkende
bewering, dat zij aanzienlijke inkomsten trokken uit de veroverde
steden en gebieden. Na de slag bij Ramillies waren Vlaanderen en
Artois strijdtoneel geworden; twee legers, groter dan ooit in deze
streken waren gezien, hadden er vertoefd. Het platteland was uit
gemergeld door foerageringen, requisitie van pioniers, wagens,
paarden, en zodanig geteisterd door vernielingen, plundering, af
braak van huizen, het omhakken van bomen, vlucht en sterfte van
mensen en vee, dat het jaren nodig zou hebben om zich te herstel
len. De steden waren bezwaard met inkwartiering van talrijke
garnizoenen. De grondbezitters trokken geen inkomsten van hun
goederen en moesten hun pachters onderhouden, die anders zouden
sterven of alles in de steek laten. Handel en nijverheid kwijnden;
de werklieden trokken weg of namen uit armoede dienst in de
legers. Uit een dergelijk land vielen niet veel inkomsten te trekken;
integendeel bracht het herstel der bij langdurige belegeringen ver
nielde en beschadigde vestingwerken en gebouwen, de bewapening
en het vullen der magazijnen nieuwe grote kosten met zich mede.
Wat de beweerde rijke inkomsten betreft, deze beliepen sedert
1706 de som van totaal 1 ^90 000 livres; een geringe som verge
leken bij de tot herstel en uitrusting van een ganse reeks van
vestingen benodigde uitgaven.
Hetzelfde gold goeddeels ook voor de inkomsten, welke de
Staat trok uit de subsidies, contributies en paspoorten in de landen
van Luik, Limburg en een deel van Opper-Gelder. Ook deze
werden ruimschoots opgeheven door de contributies, welke
Staats-Brabant en -Vlaanderen en zelfs enkele plaatsen in de
Verenigde Provinciën aan de vijand betaalden, door de fortificaties
en magazijnen van de Maasvestingen, Bonn en Trarbach, de jaar-
101