lijkse winterkwartieren van de Pruisische troepen in Opper-Gelder en de doortochten van andere hulptroepen door de genoemde streken. Een punt van belang was ook dat de Staat de artillerie en munitie voor alle belegeringen verschafte, waarvan de kosten nog niet eens in de reeds genoemde 6^ miljoen waren begrepen" Naar Spanje en Portugal hadden de Staten voor en na ruim 23 000 man gezonden, deels nationale, deels vreemde (Paltsische) troepen; Engeland bijna drie maal zoveel, namelijk 67 000 man. Beide contin genten waren tot een onbeduidende sterkte gesmolten, zodat de Staten in 1712 in Spanje nog slechts 1 bataljon en 3 regimenten ruiterij aan nationale troepen in dienst haddente zamen 640 man voetvolk en 1140 beredenen. Een van de voornaamste klachten der Britten was sedert lang, dat het Staatse aandeel aan de gezamenlijke scheepsmacht ver onder het volgens het traktaat van 1689 vereiste quantum bleef. Een der aan het adres toegevoegde staten bevatte naast elkaar de opgaaf der Engelse en der Staatse schepen van oorlog. Hieruit bleek dat In 1702 de Engelsen 74, de Staten 33 schepen hadden geleverd; in 1711 bedroeg liet aantal Engelse oorlogsbodems ^9, terwijl het aantal Staatse was afgezakt tot 12. De Staten dienden daartegen een andere lijst in, waar het aantal linieschepen varieerde van in 1702 tot 40 in 1711, zodat het vereiste quantum van 3/g, dat zij overigens niet erkenden, werd bereikt en zelfs nog overtroffen. In de Britse lijst was echter alleen het aandeel aan de tegen de vijand opererende vloot opgenomen, voornamelijk het Middellandse- zee eskader, terwijl de Staten ook de 'convoyers' meerekenden, volgens de Engelsen ten onrechte. Zij camoufleerden op deze wijze de inderdaad treurige toestand, waarin onze zeemacht in deze tijd was geraakt, ten gevolge van het onvermogen der Republiek om naast de reusachtige kosten van de oorlog te land nog een vloot van genoegzame sterkte uit te rusten en te onderhouden. Vergelijkt men het adres en de memorie beide voor de kennis van de oorlog hoogst belangrijke stukken dan is begrijpelijk, ook al moge op het Staatse vertoog een en ander zijn af te dingen, dat St. John er weinig op wist te antwoorden. Hij bepaalde zich dan ook tot de eenvoudige, in hoogmoedige toon gestelde mede deling dat der Staten memorie geen verandering in het standpunt der koningin zou teweeg brengen 1). Intussen had het Parlement zich bereid verklaard voor de oorlog in de Nederlanden behalve de oorspronkelijke 40 000 man x) De resolutie en memorie der Staten bij Lamberty VII, 406-432het antwoord van St. John aid. p. 432. De Jonge, Zeewezen IV, p. 87 vlg. Wagenaar XVII, 438-461. 102

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 126