De sterkte van het korps van Dohna vonden wij in de Neder landse bronnen niet vermeld; Pelet spreekt van i£ tot 16 ooo man. Montesquiou, die te Arras bericht kreeg van de nieuwe aanslag, verzamelde onmiddellijk een 10 ooo man uit diverse garnizoenen te Maubeuge, en gaf aan Saillans, de bevelhebber te Namen, bevel met 4000 man naar Charleroi te marcheren. De terugtocht van Dohna op de 6e voorkwam een ontmoeting tussen de beide korpsen. Montesquiou vatte nu het voornemen op Binch, deze gevaar lijke vijandelijke voorpost, met de eenmaal verzamelde troepen te nemen. De stad was slechts versterkt door een oude muur met flankeringstorens, waarachter een wal met borstwering was opgeworpenin de muur waren echter enige bressen. Saillans kreeg opdracht met 6000 man voetvolk en 18 eskadrons naar Anderlues, 7 km ten Oosten van Binch, te marcheren. Hier bleek bij nadere verkenning, dat de bressen met fascines waren gerepareerd en van een palissadering voorzien. Met de aanwezige stukken van 12 en 8 pond rekenden de ingenieurs drie dagen nodig te hebben voor het stormrijp maken der wallen; ook was er gebrek aan kanonniers. Dit alles, gevoegd bij de bedreiging welke van het nabijgelegen Bergen uitging, deed de Fransen van het innemen der stad afzien. Zij bleef een bedreiging voor het vervoer langs de Sambre. De verontwaardiging van Montesquiou over de aangebachte vernielingen was des te groter, omdat zij volgens hem in strijd waren met de verdragen van contributie, waarbij het verkeer op de Sambre enerzijds en dat op het kanaal van Willebroek, de Rupel, de Nethe en de Demer anderzijds was vrij verklaard. Het Franse legerhoofd gaf derhalve aan Saillans order, represailles te oefenen tegen de genoemde waterwegen der tegenpartij. Saillans kweet zich hiervan door, naar wij uit Franse bron vernemen, op het kanaal van Willebroek sluizen te ruïneren en schepen met foerage te verbranden. Om uit te maken, welke partij in deze het recht aan haar zijde had, zou men de tekst der betrokken verdragen moeten kennen, en in het onderzoek denkelijk de gehele kamp om de waterwegen moeten betrekken. De praktijk zal deze geweest zijn, dat heide partijen zich aan de verdragen hielden zolang zij met het militair belang niet te veel in strijd kwamen1). Na deze met succes bekroonde operaties heerste de eerste weken een betrekkelijke rust op de frontieren. Montesquiou maakte zich evenwel ernstig bezorgd voor een Pelet p. 13-14. li?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 141