kolonel 's-Gravemoer met joo paarden om de terugtocht te dekken. Deze laatste, de 17e 's avonds uitgerukt, trof de volgende morgen het voornoemde commando met de buitgemaakte paarden bij Barlaimont aan de Sambre. Op de terugweg hield hij rust bij Malplaquet, toen van de kant van Bergen een vijandelijk detache ment naderde, dat Vivans, de commandant van Maubeuge, had afgezonden om de terugweg af te snijden. 's-Gravemoer besloot tot de aanval, en formeerde zijn vijf eska drons (één huzaren en vier cavalerie) op één linie, de huzaren op de linkervleugel. De vijand telde ongeveer 300 ruiters en evenveel infanteristen. De cavalerie stond op de rechtervleugel der infanterie. Terwijl de partijen aldus op ongeveer 100 m afstand tegenover elkaar stonden, liet 's-Gravemoer zijn eskadrons links uit de flank maken, waarschijnlijk om ze tegenover 's vijands cavalerie te plaatsen. Tijdens deze riskante manoeuvre namen alle eskadrons behalve het achterste, dat van de ritmeester Buttinge, in paniek de vlucht, zonder geattakeerd of beschoten te zijn. De kolonel 's-Gravemoer, een kapitein van de huzaren en de luitenant en de kornet van Buttinge werden gevangen genomen met nog een 50 man. Buttinge zelf sneuvelde aan het hoofd van zijn eskadron, het enige dat zich dapper gedroeg. De rest van het detachement kwam de volgende dag binnen Bergen onder de majoor La Coste, met nog 40 van de buitgemaakte paarden. De Raad van State liet informatie nemen over de zaak, wat 7 April en volgende dagen geschiedde door de landsadvocaat, mr. Francois van der Hoop, en twee officieren-commissaris. De conclusie was dat vier eskadrons zich met de 'uijterste lacheteyt' hadden gedragen. Uit het ingezonden rapport blijkt niet onduidelijk, dat ook 's-Gravemoer niet vrij uitging wegens zijn onhandige manoeuvre, hoewel Van der Hoop dit laatste aan het 'Hoogwijs Oordeel' van de Edelmogenden overliet. Onder de vijf eskadrons was slechts één Hollands, namelijk dat van Buttinge, van het regi ment van 's-Gravemoer1). Dohna a.d. R.v.St., Mons 20 Maart; v. d. Hoop id. 13 April (R.v.St. 698). Op het rapport van Van der Hoop van 13 April besluit de Raad van State 19 April, dezen te commit teren om 'het regt van het Land waar te nemen tegen de officieren en gemeene manschap van het voors. detachement'. Daar dit uit troepen met 'verscheiden krijgsraden' bestond, moest v. d. Hoop 'tragten, het daerheen te dirigeeren, dat dezelve gebragt worden voor een gecombineerden krijgs raad, waarvoor de gem's Lands advocaet soude konnen prosedeeren met adjunctie (voor sooveel des noods) van de fiscaels van de trouppen in de voors. actie geconcerneert'. Met het samenstellen van de krijgsraad ging het niet vlug: 25 Mei zendt v. d. Hoop rapport aan de Raad van State, waarin o.a. van 'difficulteiten' sprake is. Eerst 10 Juni bericht de majoor De Coetier, dat hij een krijgsraad heeft samengesteld, bestaande uit de kolonel Burmania (president), twee majoors, vier kapiteins en vier luitenants. De kolonel Burmania weigerde echter zitting te nemen naast de kapitein Robberts van zijn regiment, die hij niet waardig achtte zitting te hebben 119

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 143