doch ook deze poging mislukte toen een viertal Franse bataljons zich aan de overzijde posteerde. Des avonds werd een kamp be trokken Oostelijk van Douai, tussen Dechy en Montigny, met het hoofdkwartier te Anchin. De teleurstelling in het leger is begrijpelijk, maar evenzeer de mislukking, als men bedenkt dat het feitelijk een inundatiestelling gold, waarop een aanval slechts in geval van verrassing kans van slagen had. Dit laatste ontbrak echter ten enenmale, integendeel moet Montesquiou tot in bijzonderheden met het aanvalsplan bekend zijn geweest. Zeker is, dat, ware de vorming van het be oogde bruggehoofd gelukt, de gehele veldtocht een ander beloop zou hebben genomen1). Voorlopig trad weer een toestand van afwachting in, waarin beide partijen zich voorbereidden op de komende grote operaties. Montesquiou ging voort met het versterken van de posten, liet de bruggen bij Ferin en Goeulzin afbreken, evenals wat er nog restte van de sluizen bij Brebières, Vitry, Biache en Fampoux2). De 20e April nam Villars, na een emotioneel afscheid van de koning, te Cambrai het opperbevel over. De twee grote veld heren, tussen wie thans het pleit zou worden uitgevochten, waren nog oude bekenden. In 1687 hadden zij samen tegen de Turken gestreden. Na de vrede van Rijswijk hadden zij elkaar meermalen te Weenen ontmoet en tot op zekere hoogte leren waarderen. In 1701, bij het naderen van de oorlog, moet Villars afscheid genomen hebben van zijn toekomstige tegenstander met de woorden: 'Vos ennemis sont a Vienne, les miens a Versailles'. Na met Montesquiou de stand van zaken op de frontieren te hebben besproken, vestigde hij zijn hoofdkwartier te Cambrai; de ander keerde terug naar Arras. Beide vestingen werden opnieuw van een bezetting van ongeveer 20 bataljons en enige cavalerie voor zien, en het gros der ruiterij werd zodanig gelegerd dat zij zich bin nen enkele dagen bij de infanterie kon aansluiten, doch nog zover achterwaarts dat zij niet op de magazijnsvoorraden behoefde te teren 3). Aan de zijde der bondgenoten was thans de tijd gekomen voor de samentrekking van het veldleger in het kamp van Anchin, waar tot nog toe 46 bataljons en 102 eskadrons lagen onder het bevel van Albemarle. Vegelin a.d. St.Gl. 13 April (St.Gl. 8230); Albemarle a.d. R.v.St., Doornik 10 April, Douai 13 April; Vegelin aan id. 13 April (R.v.St. 698). Verdere bijzonderheden in Feldzüge p. 110-113. Pelet p. 23, 24; Eur. Mere. 274, 273. 2) Pelet XI-26. 3) De Vogué, Vie de Villars, Chap. VII-4/4. Pelet p. 27, 28. 124

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 148