af min of meer precair was. Weliswaar waren zij, evenals Ormond,
van goede wil, maar onder hen heerste grote twijfel of het hunner
zijds nog tot een gewapende actie zou komen. Met spanning zagen
de Britse officieren - en trouwens zij niet alleen - de 12e Mei
tegemoet, de dag waarop de koningin min of meer onverwacht
het Parlement bijeen geroepen had, om, naar men meende, mede
delingen te doen omtrent de stand van zaken bij de vredesonder
handeling. Achteraf schijnen evenwel geen opzienbarende aan
kondigingen te zijn gedaan. Ook het vertoeven te Baisieux, waar zij
hun verblijf, althans volgens Eugenius, onder allerlei voorwendsels
rekten om tijd te winnen, markeerde enigermate hun afzonderlijke
positie. Pas de 19e, toen de eerste Keizerlijke ruiterij was aange
komen, verplaatsten zij hun kamp naar Pont a Rache x).
De 20e Mei markeerden Yvoy en de andere kwartiermeesters-
generaal de kampen voor de twee legers. Dat van Eugenius leunde
met de rechtervleugel aan de Molinet bij Ferin en Goeulzin, en liep
over Le Warde tot aan de beek van Escaillon. Ormonds kamp had
de rechtervleugel tussen Escaillon en Auberchicourt, de linker
tussen Hornain en Hélesme. Des avonds van de 21e verwisselden
Eugenius en Ormond hun verblijf te Doornik met dat bij hun
legersde eerste nam zijn hoofdkwartier in de abdij van Anchin, de
laatste te Marchiennes 2).
Eugenius verkoos Dopf tot kwartiermeester-generaal, wat
deze gaarne accepteerde. Cadogan kwam niet voor op de lijst
der ingedeelde Britse generaals. Toen Heinsius, tijdens Ormonds
verblijf in Den Plaag, naar de reden had gevraagd, antwoordde de
hertog dat de koningin hem hierin had vrijgelaten, en toen Cado
gan zijn diensten aan de nieuwe kapitein-generaal aanbood, nam
deze hem in zijn oude functie van kwartiermeester-generaal in
zijn staf op.
Omstreeks de 24e kwamen ook Vegelins mede-Gedeputeerden
in het leger. Plet waren er dit jaar slechts twee, die beiden de
functie reeds eerder hadden bekleed, namelijk Willem Hooft en
Willem van Haersolte. Zij waren de 18e Mei uit Den Haag
vertrokken, en kwamen de 22e te Gent aan. Te oordelen naar de
gevoerde correspondenties heeft Vegelin van de drie verreweg de
belangrijkste rol gespeeld3).
Over de operaties viel, zo berichtte Eugenius de 18e aan de
13 2
Fagel aan Heinsius 12 Mei (Heins. arch. 1692). Volgens Eur. Mere. 284 betroffen de Parlements-
handelingen in Mei slechts 'eenige eigen domestique zaken'. Feldzüge, Supplement p. 121.
2) Yvoy aan Heinsius, Anchin 22 Mei (Heins. arch. 1699).
8) Dopf aan Heinsius 23 Mei (Heins. arch. 1689). Lamberty VII-122. Verbaal Ged. te velde 1712
(St.Gl. 8230).