tot wier afzending 3 Juni was besloten, verzocht thans ten spoedig ste naar het leger te vertrekken. Het waren Jacob Hop en Van Welderen, de laatste een Geldersman. Waarschijnlijk gaven zowel het wantrouwen in Ormond als de zeer onzekere algemene staatkundige en militaire toestand reden tot de 'bedenkelijckheden' der Staten; voornamelijk zal het echter de onzekerheid zijn geweest aangaande de houding der niet-Engelse troepen in Ormonds leger. De 9e Juni koesterden zij, volgens hun resolutie van die dag, nog dezelfde bedenkingen als te voren. De twijfel aangaande de Engelse voornemens was er nog niet op ver minderd, en onder de huidige omstandigheden zagen zij weinig heil in het beleg. Niettemin wilden zij er echter hun toestemming toe geven, enerzijds om hun vaste wil te tonen tot het krachtig voeren van de oorlog, anderzijds omdat zij niet de blaam wilden verdienen van het leger in 'inactie' te laten. Zij zagen dus, naar het schijnt, het beleg goeddeels als een demonstratie. De Gedeputeerden mochten het dus laten doorgaan, indien het, na rijpelijk overleg met Euge- nius van Savoye en de generaals, wenselijk bleek. Intussen was de stad de 8e reeds ingesloten; dus kwamen de resoluties, zoals zo menigmaal, achter de feiten aan1). Hop en Van Welderen kwamen de 12e in het leger. De eerst genoemde was ongetwijfeld van deze beiden verreweg de belang rijkste figuur. Wanneer wij Albemarle, Heinsius' vertrouweling, mogen geloven, was de keus van Van Welderen geen gelukkige. 'II me semble', schrijft hij 4 Juli aan de raadpensionaris, 'que dans le temps critique et de grand danger ou nous nous trouvons, qu'il faudroit une personne de plus de probité, de candeur et de répu- tationoutre cela la Gueldre a eu son député l'année passé, et encore celle-cy. Voila deux fois que la Hollande n'est qu'en second'. Gelderland was namelijk reeds door de Overijsselaar Haersolte, en nu dus dubbel vertegenwoordigd. Bovendien was Van Welderen volgens Albemarle een intrigant, waarvoor hij Heinsius waarschuwde, natuurlijk in vertrouwen: 'faites y atten tion, et que cecy soit entre nous s'il vous plait' 2). Aanstonds na hun aankomst delibereerden zij met de andere Gedeputeerden en vervolgens met Eugenius, aan wie zij de 'swarig- heden' der Staten in het beleg van Quesnoy blootlegden. Deze pleitte met grote kracht voor de belegering. Daar de loopgraven echter de eerste dagen nog niet geopend konden worden, verzoch ten zij de definitieve beslissing nog een dag uit te stellen, totdat zij x) Seer. Res. St.Gl. 7 en 9 Juni (St.Gl. 2357). 2) Heins. arch. 1710. 144

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 168