een bastion en een soort van half bastion. De bastions kon men modern noemen, met uitzondering van één, het zogenaamde Bastion Vert, welks inrichting aan de ouditaliaanse vestingbouw herinnerde. In de gracht, die ten dele nat, ten dele droog was, lagen enige ravelijnen en andere gedetacheerde werken. Het geheel was omringd door een goed ingerichte en gepalissadeerde bedekte weg. Doordat er geen rivieren of beken van betekenis in de gracht uitmondden, bestond nergens gelegenheid tot het stellen van onderwaterzettingen. Wel bevonden zich voor het Zuidoostelijk front twee grote vijvers. Tussen deze lag, buiten de Porte de la Forêt, een voorstad, die bij het begin der belegering in brand werd gestoken. Een stenen redoute, door een wal en gracht om ringd, sloot, als enig permanent buitenwerk, de toegang tussen de vijvers af. Toen het beleg met enige waarschijnlijkheid te voorzien was, was op zekere afstand voor het glacis een vijftal flêches aangelegd en nog tijdens de insluiting voltooid. Deze werken, hoewel onbemuurd en niet van geschut voorzien, waren, gelijk nog bij Bouchain was gebleken, zeer geschikt om de nadering tot de bedekte weg te bemoeilijken, en het in zwang komen ervan hing ongetwijfeld samen met de omstandigheid dat het zwaartepunt der verdediging zich van lieverlede geheel naar de bedekte weg had verplaatst. De flêches waren in het onderhavige geval te meer nodig, omdat het voorterrein der vesting droog en goed begaanbaar was, en, naar uit de kaarten valt op te maken, veel dominerende hoogten tot dicht bij de stad opleverde 1). De gouverneur, de generaal De Labadie, had van de koning de opdracht ontvangen de stad tot het uiterste te verdedigen, in welke taak hij werd bijgestaan door de marechal de camp Damas en de brigadiers Jarnac en Lepinay. De bezetting bestond uit zes regi menten infanterie, tezamen tien bataljons tellende, en een regiment van 300 dragonders; totaal 48^0 man, benevens 270 zieken, die reeds bij het begin van het beleg (de 19e) het hospitaal bevolkten. Van mond- en krijgsvoorraad was de stad voor zover wij kunnen nagaan naar behoren voorzien, evenals van artillerie; wij vinden althans aangetekend dat bij de overgave 60 kanonnen en mortieren werden buit gemaakt2). Nadat Hompesch aan het hoofd der cavalerie de stad had berend en Yvoy met de kwartiermeesters de legerplaats gemarkeerd, had igG Voor de vestingwerken zie men de kaart bij Rousset, p. 338, in spiegeldruk, wat het gebruik ernstig bemoeilijkt. Met de plattegrond bij Fricx vertoont zij enige verschillen. Dagverhalen van het beleg vindt men in Eur. Mere. 110— 113, en bij Pelet XI, 483-486. 2) Pelet XI-49, $o. Staat van het garnizoen op 19 Juni aid. p. 468.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 180