te laten 'subsisteeren', en 2e, een schriftelijke order van hun rege
ring. De eerste liet echter zijn bezwaren al spoedig vallen, zodat
alleen nog omtrent het kleine contingent van Berner onzekerheid
bleef bestaan. Per saldo was de uitkomst dus, afgezien van het ietwat
penibele subject van de 'penningen', zeer bevredigend.
Daarna werd met de Hollandse generaals over het beleg gedelibe
reerd. Hoewel enigen voor Valenciennes voelden, werd tenslotte
eenparig besloten tot het beleg van Landrecies; de opinie van
Tilly en niet minder van Eugenius gaven hierbij de doorslag1).
De mars zou de volgende of daaropvolgende dag reeds zijn be
gonnen, indien nog dezelfde dag (de i ie) geen brieven van Sinzen-
dorf aan Eugenius en van de griffier Fagel aan de Gedeputeerden
waren binnengekomen, waarin werd verzocht de beweging nog
zes dagen (tot de 16e) uit te stellen. Maar omdat het niet wenselijk
scheen, dat het leger met dit uitstel bekend werd, werd besloten,
bevelen voor de afmars op de 14e te geven, waarna zij dan nog twee
dagen zou worden verschoven 2).
Aldus was de toestand, toen Ormond de 12e een belangrijke
dépêche uit Engeland ontving. Eugenius kende de inhoud er van
dezelfde dag, en zond er ijlings bericht van aan Sinzendorf.
Het betrof een brief van St. John van 8 Juli. Deze hield in dat
Lodewijk xiv in de overgave van Duinkerken had toegestemd. De
bezetting zou geschieden door een detachement van 4 bataljons
onder Hill, welke met een eskader van Dover zouden worden
overgebracht. Zodra Ormond van Hill bericht van de inbezit
neming had ontvangen, moest hij onmiddellijk de wapenstilstand te
land en ter zee afkondigen, en daarna zo snel mogelijk met de
nationale troepen en die welke hem zouden willen volgen naar de
kant van Duinkerken marcheren. Uitdrukkelijk werd hem ver
boden de uitvoering van deze order, onder welk voorwendsel ook,
uit te stellen 3).
In de avond van de 12e arriveerde Strafford in het Engelse
hoofdkwartier. Met Eugenius had hij geen aanraking, en van het
'bekeren' van de generaals is niets gekomen. Overigens hangt om
zijn zending een waas van geheimzinnigheid; gelukkig echter was
Eugenius, door een brief die Strafford te voren aan Ormond had
geschreven, voldoende met zijn bedoelingen en die van de Britse
regering op de hoogte 4).
177
b Ged. aan Fagel n Juli (Verbaal, St.Gl. 8230). Eugenius aan Karei VI, Haspre 10 Juli (l.c.p. 193).
2) Eugenius aan Sinzendorf 11 Juli (l.c. p. 19^).
3) Eugenius aan Sinzendorf 12 Juli (p. 199).
Idem l.c. p. 195, noot 2. Arend-v. Vloten Dl. IV 2e St. 9^1 vlg.