anders gewoonlijk het geval was, doch slechts van veldversterkingen voorzien. Marchiennes, sterk door de moerassen van de Scarpe, was in elk geval tegen een 'coup de main' voldoende beveiligd, gelijk de toekomst ook zou aantonen. De verdedigingswerken van Denain echter lieten, zoals achteraf bleek, veel te wensen over, hoewel men er anderhalve maand aan had kunnen werken. De bezetting van 10 bataljons was ontoereikend om het retranchement te verdedigen, maar zij mocht rekenen op tijdige hulp van de 7 bataljons van Secquin, waarop de naastbijliggende onderdelen van de hoofdmacht binnen niet te lange tijd konden volgen. Voor tijdige waarschuwing en alarmering waren alle maatregelen genomen; de oorlogservaring van alle tijden leert echter, dat men ook bij de beste voorzorgen voor verrassingen kan komen te staan1). Een schipbrug verbond Albemarles legerplaats met de rechter Scheldeoever. Doordat bij Landrecies twee schipbruggen nodig waren, en de Engelsen hun pontonmaterieel hadden meegenomen, moest Albemarle het materiaal voor een tweede schipbrug aan het veldleger afstaan. Hij wilde dit nadeel verhelpen door het bouwen van een vaste houten brug, doch deze was nog niet voltooid toen de dramatische gebeurtenissen voorvielen welke beneden ter sprake zullen komen. Ter beveiliging van Denain, Marchiennes en de tussenlinie waren op verschillende plaatsen in de omtrek infanterie- en cavalerie- posten gestationeerd; de kerktorens dienden tot uitkijkposten en het geven van vuur- en vlagsignalen. Een zestal posten van globaal 30 man was geplaatst in redoutes in de verbindingslinie. Voorts waren maatregelen genomen tot beveiliging van de scheep vaart op de Scarpe tussen Marchiennes en Mortagne 2). De 17e Juli verschenen de geallieerde troepen voor Landrecies aan de kant van Quesnoy. Bij het bovenstrooms gelegen Ors legden zij twee bruggen over de Sambre en twee fascinedammen door het Volgens Oostenrijkse schrijvers (Feldzüge i o i173 en Arneth II-249) zou Eugenius reeds vóór het begin van de veldtocht op verlegging van de basis naar Bergen hebben aangedrongen. Geen der beide schrijvers noemt echter een bron. In de brieven van Eugenius en in de Hollandse stukken ontbreekt ieder spoor er van. Wij achten de mededeling zeer onwaarschijnlijk. De basis van Marchiennes- Denain toch behoorde logisch bij het aanvankelijke veldtochtsplan (slag leveren aan de Boven schelde). Ook na de inneming van Quesnoy blijkt niet dat Eugenius voor het inrichten van Bergen als basis heeft gepleit. Wel laat hij Quesnoy als tussenbasis inrichten. Het verleggen van de basis naar Bergen zou een enorme verzwaring hebben betekend, aangezien de aanvoerweg niet alleen veel langer was, maar bovendien de aanvoer van Brussel of Doornik af over land moest plaats hebben. Toen men in een later stadium gedwongen was de aanvoer over Bergen te doen geschieden, zijn de ge noemde nadelen ter dege aan het licht gekomen. Het Oostenrijkse bericht is echter zeer geschikt om de schuld van de ondervonden rampspoed op de 'Hollanders' te werpen, die uit zuinigheid zouden hebben vastgehouden aan de basis van Marchiennes. 2) Albemarle a.d. St.Gl. 25 October 1912 (St.Gl. C. C. de Gelder, 'Denain' p. 4, 5. l82

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 208