moeras, waarbij Vleertman alweder, nu voor het laatst tijdens de de oorlog, met lof vermeld wordt. Nog dezelfde dag ging een deel der cavalerie over de rivier en berende de stad aan de Zuidoostzijde. De 18e had de volledige insluiting plaats. Anhalt nam zijn kwartier in de abdij van Maroilles en begon met het leggen van bruggen over de Sambre ook aan deze zijde; na verloop van tijd groeide het aantal zelfs tot zeven aan. De bezetting der veste bereidde zich voor op krachtige tegen stand, en begon alvast met het afbranden en zo nodig afbreken van de voorsteden. Gouverneur was de marechal de camp Du Barrail, die beschikte over 9 bataljons, 2 vrije compagnieën en een 1 oo-tal artilleristen van land- en zeemacht. Doordat de stad steeds in tweede of derde lijn had gelegen was tot nog toe weinig geld aan de werken besteedhet in staat van verdediging brengen eiste dus om vangrijke werkzaamheden. Kort voor de insluiting waren nog enige convooien binnengekomen, onder anderen een van 1000 geweren, zo dat de vesting tamelijk wel was voorzien. Over de goede gezindheid der burgerij wordt in het Franse journaal met lof gesproken. De 19e begonnen de belegeraars met kracht aan de circum- vallatie. Zij liep van Maroilles over Favril naar Ors, op ongeveer 3000 pas van de stad. Binnen enkele dagen was zij in voldoende staat. Ors werd als bruggehoofd versterkt, en de bruggen werden door redoutes beveiligd. De nabijheid van het Franse veldleger was een reden te meer, het werk met ijver voort te zetten, wat nog tot de 2 je geschiedde. Om dezelfde reden waren echter de paarden die de artillerie van Quesnoy hadden moeten aanvoeren, waartoe Vegelin reeds opdracht had gegeven, naar het leger teruggezonden, met het gevolg dat ook van het openen der loopgraven voorlopig niets kon komen. In afwachting hiervan handelde Anhalt-Dessau als Fagel bij Quesnoy: de 19e en volgende dagen liet hij een viertal vooruit geschoven posten opwerpen op één- of tweemaal geweerschots afstand van de vesting, ten einde de vijand reeds dadelijk opgesloten te houden. Met niet minder ijver werkten de belegerden aan het vervaardi gen van fascines en saucissen, het kappen van de op de wallen staande bomen, aan traversen en blinderingen, het aanbrengen van fougassen in het glacis en aan de communicaties met de buiten werken. De 24e vertrokken, met paspoorten van Anhalt-Dessau, de vrouwen en andere 'onnutte monden' uit de stad. Tot een eigenlijk beleg kwam het echter niet. De gewapende 183

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 209