sterkte van 164 bataljons en 246 eskadrons, waarvan 124 bataljons
en 222 eskadrons het observatieleger, 40 bataljons en 34eskadrons
het insluitingsleger vormden. De geallieerden waren dus met hun
omstreeks 100 bataljons en 2^0 eskadrons aan infanterie ver in de
minderheid; aan cavalerie waren de krachten ongeveer gelijk, doch
deze kon bij de onderneming, waarom het thans ging, slechts matige
steun verlenen. Eugenius stond hier dus voor een moeilijke opgaaf1).
De 9e verkenden Hessen-Kassel en Dopf onder dekking van
1300 ruiters de Franse stellingen ten Noorden van Douai. De
vijand bleek op dit en andere fronten sterk verschanst te zijn. Des
namiddags werden in een conferentie tussen de Gedeputeerden en
Eugenius de middelen tot ontzet of althans tot vertraging van het
beleg besproken. Zowel de prins als de Gedeputeerden waren van
mening, dat van een algemene aanval op de Franse stellingen in de
vlakte van Fens geen sprake kon zijn, zowel wegens de sterkte dier
stellingen en 's vijands overmacht als omdat men zich dan te ver
van de magazijnen van Rijssel en Doornik verwijderde, welke maga
zijnen zeer slecht voorzien waren. Dit laatste was de prins tot nu
toe onbekend geweest, 'nachdem kein Mensch von ihren Magazinen
Information hat' 2).
Tot zover waren beide partijen het eens. De Gedeputeerden en
niet minder de Staatse generaals hadden echter nog 'veel andere'
redenen om geen slag te leveren, en hierop slaat, wat Eugenius de
14e aan de keizer en aan Sinzendorf schrijft, namelijk 'dass unter
den Deputirten sowohl als in der hollandischen Generalitat der Muth
solchergestalten gefallen, dass gar schwer was zu thun sein werde;'.
Deze hadden reeds begrepen, dat Douai bij de op komst zijnde
vrede niet aan de Republiek zou blijvenhetzelfde gold voor andere
vestingen, en blijkbaar zagen zij in de gehele verdere oorlog geen
heil meer. Vooral de twee extraordinaris Gedeputeerden waren van
deze richting de woordvoerders, en in het bijzonder naar het
schijnt Hop. Eugenius althans schrijft: 'sonderlich aber beginnet
der von Hoop alle Tag mehr extraordinar zu werden und führet
solche Reden, dass es unglaublich schwer ist, sich zurückzuhalten,
um dass man sich mit diesen Feuten nicht brouillire, worüber
Ihnen (dat is Sinzendorf) mündlich ein Mehreres sagen will, weilen
sich derlei Sachen nicht wohl schreiben lassen' 3).
Felclzüge 20^-208; Pelet XI, 95^—100; Verbaal Ged. te velde 8 Augustus (St.Gl. 8230); Eur.
Mere. 180.
De met het beheer der magazijnen belaste commiezen plachten, naar het schijnt, een zekere
geheimzinnigheid te betrachten, zodat zelfs de Gedeputeerden veelal niet met de toestand op de
hoogte waren.
3) Feldzüge, Supplement p. 244.
209