Augustus wist tenslotte het Staatse bataljon St. Maurice uit Aire binnen de stad te komen, zodat er thans 8% bataljon was, waarvan twee nationale Staatse, namelijk St. Maurice en Schmidt1). Alle, het bataljon van Crassau uitgezonderd, waren zeer verzwakt door detacheringen, zodat het gehele garnizoen niet meer dan een 3200 man telde, waarvan 400 in het fort d'Escarpe. Aan artillerie vinden wij vermeld dat 3^ bronzen en ijzeren kanonnen, 9 mortieren en 16 houwitsers aanwezig warenindien deze alle in bruikbare staat zijn geweest, was de toestand te dien opzichte niet ongunstig. Er was echter groot gebrek aan ingenieurs, mineurs, kanonniers en bombardiers. De bombardiers bedienden speciaal de mortieren. Ook was er behalve de plaatsmajoor Otto slechts één ondermajoor, zodat de gouverneur nog drie of vier andere moest aanstellen. Daarenboven moesten uit de bataljons officieren aangesteld worden voor de dienst der ingenieurs en bij de artillerie, en manschappen om als kanonnier of mineur dienst te doen. Door dit alles werd nog veel personeel aan de reeds verzwakte bataljons onttrokken. Hompesch zag zich dan ook genoodzaakt door voor lopige aanstelling van een aantal officieren in de leemte te voor zien. Met de voor een beleg nodige voorraad wapenen en munitie was het slecht gesteld. Vooral wat de Fransen na het laatste beleg in het arsenaal hadden achtergelaten was in slechte staat. Elet springen van geweren was tijdens het beleg zeer veelvuldig, en vele soldaten werden erdoor 'beschadigt'. Er werden zelfs geweren gevonden zonder zundgat. Van de handgranaten sprong een abnormaal groot aantal in de handen der manschappen. Men kan zich voorstellen welk een slechte stemming dit veroorzaakte. Wij lezen dan ook: 'Alle hetwelcke de soldaten seer heeft gerebuteert en qualijck tevreeden gemaekt, sigh van tijdt tot tijdt hierover beklagende'. Er was te kort aan kogels van het kaliber der geweren, aan lood en aan gietvormen. EIompesch behielp zich dientengevolge met het lood van de daken. Evenmin waren er voldoende vuurstenen in het arsenaal. Bij een grondig onderzoek, op last van de generaal inge steld, werd nog een partij 'uijtgevonden', waarvan er echter veel onbruikbaar waren. Voorts verzamelde de gouverneur 'door sijn vlijt en groote voorsorge' een voorraad pik en teer, een belangrijk oorlogs materiaal bij een beleg met het oog op lichtkogels, pekkransen en x) Memorie van Hompesch, aan Heinsius gezonden 31 Juli (Heins.arch. 1704). Over de nederlaag bij Denain schrijft Hompesch: mais ce qui fait plaisir dans ce malheur, c'est que tous nos gens sont animez a en tirer ravange'. 214

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 240