van marsvaardigheid. Dat de infanterie de mars grotendeels achterop
de paarden heeft afgelegd, is wel waarschijnlijk, hoewel wij het niet
vermeld vinden.
De overval is een teken, hoe slecht beveiligd het grondgebied der
Republiek feitelijk was tegenover een vijand die resoluut wist door
te stoten. Men zou er door hebben kunnen komen tot versterking
der achterwaartse garnizoenen, dus tot verzwakking van het veld
leger. Bovendien was de raid ongetwijfeld een moreel succes voor
de Fransen. Volkenrechtelijk was zij daarenboven volkomen in de
haak, omdat het eiland Tholen niet onder contributie lag.
De koning bestemde 10 ooo livres van de Thoolse afkoopsom ter
verdeling onder de deelnemers aan de tocht. Dit laatste begrip
werd nogal ruim opgevat. Saillans bijvoorbeeld ontving 10 %of
iooo livres; de plaatsmajoor van Namen evenveel als de kolonel
Pasteur, namelijk 2 go livres; de lagere officieren naar rato, tot aan
de dragonders en soldaten, die livres en 14 stuivers ontvingen1).
Wij keren thans terug tot de bewegingen der beide legers. Nadat
het geallieerde leger de 26e in het kamp van Seclin was terugge
keerd, hield Villars terecht rekening met de mogelijkheid, dat
dit de inleiding zou zijn tot een nieuwe operatie. Hij was onder
anderen bezorgd voor Ieperen, en zond daarom twee regimenten
dragonders naar St. Omer, met opdracht zo nodig het garnizoen van
Ieperen te versterken.
Het vertrek van de 30 eskadrons van Vittinghof uit het ge
allieerde kamp deed bij de maarschalk het vermoeden ontstaan,
dat deze bestemd waren de belegeringstrein, die zich nog steeds in
Quesnoy bevond, naar Bergen in veiligheid te brengen, en daar het
plan tot het beleg van Quesnoy reeds vast stond, wilde Villars
zulks tot iedere prijs verhinderen. Hij zond derhalve de 27e het
korps dragonders van Coigny, dat bij Anzin, even ten Noorden van
Valenciennes, stond, over de Schelde om aan de Honelle post te
vatten. Ter eventuele ondersteuning dezer ruiterij werd een brigade
infanterie van 6 bataljons met nog 6 eskadrons naar Denain gezon
den. Ongetwijfeld was het ook om dichter bij Quesnoy te zijn, dat
de maarschalk de 28e zijn hoofdkwartier van Hennin-Liétard naar
Le Warde verplaatste, en ook de rechtervleugel der cavalerie van
De tocht van Pasteur is uitvoerig beschreven door de generaal J. R. Cayron in 'La véritable his-
toire de Jacques Pastur dit Jaco', 1953, Chap. XIII. Voorts: Eur. Mere. 183; F. B. Taets van
Amerongen (commandant te Bergen op Zoom) aan de Gedep. te velde 24 Augustus (St.Gl. 8230);
Feldzüge, XII-219, Supplement 2^7. De inval verwekte veel 'consternatie' in de omstreken van
Dordrecht. Men meende zelfs dat alleen tegenwind de vijand verhinderde over het Hollands Diep
te komen, vlg. Goslinga aan Slingelandt i£ Augustus, bij G. Slothouwer, 'Het einde onzer groot
heid', p. 209, in 'Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde', 3e reeks, 7e Dl.
p. 183-221. Mars over Rucphen: L. J. F. Slootmans in 'De Oranjeboom', IXe jrg. 1956, p. 166.
226