Brebières daarheen aantrok. Om dezelfde reden versterkten de Fransen de brug bij Denain1). Aan de zijde der bondgenoten had men eind Augustus de zeker heid, dat het grote, uit Gent verwachte convooi 3 September te Rijssel zou aankomen. Hoewel Douai zich nog steeds dapper ver dedigde, begreep Eugenius dat geen tijd meer was te verliezen. De 2e September verplaatste hij dientengevolge de helft van het leger onder Tilly in de richting van Doornik, om een kamp te betrekken tussen deze stad en Pont a Bouvines. De volgende dag maakte de andere helft dezelfde beweging, en vestigde Eugenius zijn hoofd kwartier te Ere, 3 km ten Zuidwesten van Doornik, nadat 11 batal jons onder de luitenant-generaal Holstein-Beck en de generaal- majoor Huffel naar Rijssel waren gezonden. De 4e kwam ook het convooi uit Gent aan. De volgende dag schreef Eugenius aan de keizer, dat hij zou trachten, de 7e of uiterlijk de 8e de mars naar Bergen te vervolgen. Het blijkt niet wat de prins heeft verhinderd reeds de je door te marcheren, doch men moet wel aannemen dat hiervoor een gegronde reden heeft bestaan. De 7e werd de Schelde overgetrokken, en doorgemarcheerd tot in de lijn Leuze-Ellegnies-St. Anne. De 8e werd de mars voortgezet in Oostelijke richting, en een kamp betrokken in de lijn Cambron— Soignies, met het hoofdkwartier te Cambron2). Hier werd de tijding ontvangen van de capitulatie van Douai. De 9e werd de Haine gepasseerd over bruggen te Nimy en Obourg, en een kamp betrokken met de rechtervleugel bij Bergen, de linker bij Beugnies, met de Trouille in de rug. Het hoofdkwartier kwam te Havré. Dezelfde dag hield Eugenius een verkenning, onder dekking van 40 eskadrons cavalerie onder Hessen-Kassel, om de plaats van het volgende kamp te bepalen. Om en bij Bavay gekomen, vernam hij dat de Fransen reeds tussen Quesnoy en de Honneau stonden en het beleg van Quesnoy stonden te beginnen. De 10e maakte het leger een betrekkelijk kleine mars voorwaarts, en kwam het met de rechtervleugel bij Quaregnon, de linker bij Gognies-chaussée, het hoofdkwartier te Bellian3). Van het verhinderen van de insluiting van Quesnoy kon geen sprake meer zijn. Wilden de geallieerden de val der stad nog v) Pelet 106. Opmerking verdient dat de mars met weinig spoed geschiedde. Na een vrij langdurig oponthoud te Doornik werd de omweg gemaakt over Cambron. Ook mag men zich afvragen of niet een sterk korps cavalerie en dragonders vooruitgezonden had kunnen worden, eventueel over St. Ghislain. De vergelijking dringt zich op met de mars naar de Haine van 1709. Feldziige 220-22. Eugenius aan Karei VI en aan Sinzendorf 31 Augustus, 1,4, 11 September (Supplement 258 vlg). 227

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 253